Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

JE BENT GODS GELIEFDE KIND

U mag het best weten, beste mede-parochianen, toen ik het evangelie van vandaag overlas, was mijn eerste reactie: “Lekkere jongens, die apostelen! Trekken ze al drie jaar met Jezus op en gaan ze kibbelen om de beste plaatsen! Ze zouden toch beter moeten weten.” Bovendien staat het voorval uit het evangelie van vandaag niet op zichzelf: het is al voor de derde maal dat er bij de apostelen een kwestie van macht en invloed speelt. En in alle drie de gevallen is die verbonden met de lijdensvoorspelling van Jezus.
Bij de eerste keer dat Marcus hierover vertelt (Mc 8: 28-33), staat Petrus centraal. Vlak na diens belijdenis dat Jezus de Christus is, spreekt Jezus over Zijn naderend lijden, dood en verrijzenis. Maar Petrus meent het beter te weten dan alles wat er over de Messias voorzegd is en begint Jezus daar ernstig over te onderhouden: zijn grote voorbeeld, zijn held, die mogen ze niet zomaar ter dood brengen! Het antwoord van Jezus is onbarmhartig: hij noemt Petrus ‘satan’ en zegt dat hij de wil van God in de weg staat met zijn menselijke overwegingen.
Tijdens hun voettocht door Galilea spreekt Jezus voor de tweede keer met de apostelen over Zijn lijden, dood en opstanding. Als ze elkaar daarna weer spreken in Kafarnaüm, ondervraagt Jezus hen en moeten ze er, waarschijnlijk met het schaamrood op de kaken, het zwijgen toe doen, want ze hebben onderweg lopen kissebissen over wie de grootste is.
De derde aankondiging van het lijden staat in de tekst die we vandaag lazen en wordt gevolgd door een rechtstreekse vraag om een voorkeurspositie, nota bene van de leerlingen die Jezus op de berg Tabor verheerlijkt hebben zien worden, Johannes en Jacobus. De andere tien worden dan ook nog eens een keertje kwaad. Waarom? Het staat er niet, maar misschien omdat die vraag niet in hún hoofd is opgekomen?

Het moge duidelijk zijn: de leerlingen hebben ook na drie jaar het verband tussen Jezus en de profetische tekst van Jesaja over de lijdende dienstknecht nog niet begrepen. Dat is natuurlijk ook niet zo vreemd – veroordeeld worden en moeten lijden terwijl je niets gedaan hebt, sterven en na drie dagen verrijzen, het zijn gebeurtenissen waar de leerlingen zich niets bij voor kunnen stellen. Zo maakt Marcus de lezers uit zijn tijd (en daarmee ook ons) duidelijk dat ze in goed gezelschap zijn als ze het niet vatten. De traditionele theologische uitleg van deze teksten is dan ook dat Marcus het onbegrip van de leerlingen heeft willen benadrukken.

Henry Nouwen: Wie ben ik?

Toch bevredigde die uitleg mij niet helemaal: het blijft vreemd dat juist de leerlingen, die Jezus zó goed kennen, vanuit dit onbegrip reageren met een streven naar macht en aanzien. Juist zij zouden toch beter moeten weten! In een onlangs verschenen bundel met drie preken van de priester en theoloog Henri Nouwen ontdekte ik een andere mogelijke verklaring van deze reactie, meer psychologisch van aard. Onder de titel Wie ben ik? bespreekt de auteur de drie meest gegeven antwoorden op de vraag naar onze identiteit.

Alle drie de antwoorden op de vraag ‘wie ben ik’ zijn voor hen dus negatief. De angst regeert, want de leerlingen denken zichzelf kwijt te raken en dat verklaart veel. Ze handelen uit onzekerheid, zoeken compensatie en daarom willen ze krampachtig hun vriendschap met Jezus veiligstellen. Eigenlijk heel begrijpelijk: stelt u zich maar eens voor hoe u zelf zou reageren. Je hebt een interessante baan, geen dag lijkt op de vorige, je maakt van alles mee, krijgt veel waardering en verdient een goed salaris. Dan word je ziek, er komt een reorganisatie, of je wordt ontslagen. En je staat met lege handen: je hebt niets meer te doen waar je aanzien aan kunt ontlenen, anderen hebben geen mening, of althans geen positieve mening, meer over je. Alles breekt je bij de handen af. Waar vind je dan nog houvast? Bij die paar vrienden, dat ene familielid, die lieve partner, die nog wel iets in je zien, die je waarderen om wie je bent. En als die dan ook nog weg dreigen te vallen…

Het alternatieve antwoord op de vraag ‘wie ben ik?’ dat Henri Nouwen ons voorhoudt, is even eenvoudig als ingewikkeld: je bent Gods geliefde kind. Je bent uniek, en God heeft je gewild, helemaal zoals je bent. Als je vanuit die wetenschap leeft en handelt, is het niet meer belangrijk wie de grootste, de machtigste is. Daarom zegt Jezus tegen Petrus dat hij zich laat leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil. Daarom stelt Hij de kibbelende leerlingen een kind ten voorbeeld: kinderen staan immers veel onbevangener in het leven. En daarom zegt Hij vandaag dat de vraag om een plaats aan zijn rechter- of linkerhand ongepast is.

Maar wat zijn de implicaties als we onszelf zien als Gods geliefde kind?
Allereerst heeft het consequenties voor ons zelfbeeld. Het betekent dat je er mag zijn zoals je bent, dat je je niet beter voor hoeft te doen. God heeft ons gewild met onze goede en slechte kanten, met onze talenten en blinde vlekken. Dat is moeilijk voor te stellen, als je zoals Petrus, Jacobus en Johannes een eenvoudige visser bent. Of als je, zoals Mattheus, tollenaar bent geweest, toch een soort meeloper met de vijand.
En ook nu zijn er mensen voor wie het moeilijk is te accepteren dat ze geliefd zijn: als je altijd gepest bent op school, omdat je dik was of goed kon leren; als collega’s je buitensluiten; als je slachtoffer was of bent van misbruik, dan kun je je haast niet voorstellen dat er echte vriendschap bestaat, dat er Iemand is die onvoorwaardelijk van je houdt.

Onze identiteit als Gods geliefde kind heeft ook consequenties voor onze relatie met anderen. Het betekent dat we ons moeten realiseren dat dit voor elke medemens geldt: ook zij zijn uniek! We moeten dus naar hen leren kijken zoals God naar hen kijkt, zoals God naar ons kijkt. Dat haalt, als het goed is, de concurrentie en de jaloezie uit onze onderlinge verhoudingen en leidt tot een respectvolle omgang met elkaar, waarbij we oog hebben voor wat de ander nodig heeft. Ik denk dat het dat is wat Jezus bedoelt als Hij zegt dat we dienaar moeten zijn, en aller slaaf.

Tenslotte heeft onze identiteit als Gods geliefde kind ook consequenties voor onze reactie op het lijden, en dat is misschien wel het moeilijkste te begrijpen. Het is dan ook met grote schroom, dat ik er iets over zeg. Maar ik ben ervan overtuigd, dat als God ons zó liefheeft, dit ook betekent dat niet Hij het is die ons het lijden aandoet – het is eerder het leven zelf dat ons overkomt. Maar misschien kan God het lijden soms wel ten goede aanwenden. In extreme vorm zien we dat bij Jezus’ kruisdood – hoe wanhopig Hij ook was in de Hof van Gethsemane, Zijn smeekgebed om hulp is uiteindelijk meer dan verhoord: Hij heeft het leven in volmaakte vorm teruggekregen en zo een begin gemaakt met het Koninkrijk van God.
Zou het ons gegeven kunnen zijn, ook zo te kijken naar leed dat ons overkomt, zelfs wanneer we het gevoel hebben dat ons gebed om verandering maar niet wordt verhoord? Het zijn levensvragen waarmee we worstelen en die meestal onbeantwoord blijven, maar toch… Misschien mogen we soms, terugkijkend, een glimp opvangen van Gods bedoeling. Als mijn lievelingstante niet dement geworden was, was ze niet terugverhuisd naar Amstelveen, en hadden we niet zo mooi afscheid van haar kunnen nemen. Als ik vier jaar geleden die eervolle baan elders gekregen had, had ik geen tijd gehad om tot het einde voor mijn mama te zorgen.
Het sleutelwoord lijkt ‘Godsvertrouwen’ en als we goed lezen eindigen daar de drie teksten van vandaag mee: bij Jesaja wordt de lijdende dienaar verzadigd en hij zal het licht zien; de schrijver van de brief aan de Hebreeën wijst erop dat wie vrijmoedig nadert tot de troon van God, barmhartigheid, genade en tijdige hulp verkrijgt. Jezus is wat minder expliciet, maar wat hij in feite aan Zijn leerlingen belooft, is dat we in alles op Hem zullen gelijken. Dus ook als het gaat om de uiteindelijke verhoring van onze gebeden. AMEN.


© Marjolein van Tooren