Aanhef
Er stond eeuwen geleden
een kruis op de heuvel buiten de stad -
een van de vele - door de bezetter opgericht
voor wie werd gezien als ordeverstoorder,
knagend geweten, godslasteraar.
Er hangt een kruis in school en huis,
soms een baken, soms een teken.
Er wordt een kruis geplant waar profeten
van naam en onbekend, zijn neergehaald -
waar mensen onschuldig in oorlog en verkeer
het leven lieten - waar mensen stierven
met Zijn naam op de lippen.
Er wordt een kruis meegedragen in de stoet
van rechtelozen.
Vanmiddag gaan wij de kruisweg
van onze Heer Jezus Christus,
en daarmee de kruisweg van zovelen.
Hij was een dag of wat geleden in de stad aangekomen en met hosanna en gejuich door de mensen verwelkomd.
Het nieuws over wat Hij deed was Hem vooruitgesneld: verhalen over genezing, geruchten over bevrijding.
Hier in de stad zag Hij pas goed hoe onrecht de wet voorschrijft en geld en handel tot in het huis van God de dienst uitmaken.
Op zijn ziel getrapt heeft Hij met een karwats priesters en kooplui de deur uitgewerkt en hen nageroepen: wat maak je me nu, God zal je!
Met het uur werd het toen duidelijker dat Hij in het oog van wettenmakers en burgerlijke vromen, van gezagsdragers en ordebewakers niet te handhaven was, - zeker niet met feest op til.
Toen Hij aan het bidden was in de Hof
- zijn geliefde plekje -
hebben ze Hem opgepakt.
Het volk werd erbuiten gehouden;
van vrienden en bekenden was geen kip te zien.
Hij werd veroordeeld omdat Hij beweerde zich bij wat Hij deed en zei door God gesteund te weten
- zoals een Vader zijn zoon de hand boven het hoofd houdt.
Jezus, Je voelde je de koning te rijk.
Niet een koning die de wet las maar een die verhalen vertelde over de vogels die niet zaaien of maaien en toch dagelijks te eten krijgen
- over de bloemen in ’t wild die niet spinnen of weven en toch iedereen de loef afsteken - over mensen die met al hun getob en schuren vol geen el aan het leven toe kunnen voegen.
Toen ze Je vroegen: ben Je koning? toen heb Je gezegd: ja, ik ben de koning te rijk.
Ze hebben een kroon van doornen gemaakt en met je koningschap de draak gestoken
Gemarteld en geslagen, bespot om wat Hem in het leven heilig was,
is Hij tegen de grond gegaan.
Die het zien gebeuren houden zich gedeisd.
Alleen een kind zich van geen kwaad of gevaar bewust en bezig met bloemen en beesten, blijft wie en waar het is, maakt een hartelijk gebaar.
Destijds hebben zijn vrienden kinderen van Hem weg gehouden, want het ging hen om wat heet grotemensenwerk.
Maar Hij zette zo’n kleintje midden in de kring en zei: laat ze komen, laat ze doen;
zij weten wat de hemel is en als je niet wordt als zij, kom je er niet.
Hij was twaalf, een kwajongen nog; mocht mee naar de stad en bleef daar in de tempel achter. Maria, je wist van niets; het heeft je verdriet gedaan.
Ouder geworden, toen je gemak van hem kon krijgen, is Hij het huis uitgegaan op zoek naar mensen. Je vond dat hij er wilde ideeën op na hield; Hij moest zijn verstand gebruiken. Toen Hij na lang weggeweest, ergens binnen, kwam niet en Hij liet je toen weten: ‘mijn moeder en broeder zijn zij die de wil van de Vader doen’. Het zal je maar gezegd worden door je eigen zoon…
Je bent Hem uit het oog verloren.
Je was er niet bij toen Hij afscheid nam, toen Hij doodsbang huilde in de Hof;
je hebt niet gezien dat Hij opgepakt en toegetakeld, voor schut werd gezet.
Van anderen moest je horen wat er van Hem geworden is, Maria, je hebt Hem nog ontmoet, wilde Hem in je armen nemen.
Maar je zag dat Hij de zoon van een Ander was geworden.
Nadat Hij voor het laatst met hen het brood gebroken en de beker gedronken had, was Hij naar buiten gegaan omringd door zijn vrienden - bereid als ze waren hun held en toekomstdroom tegen alle dreigende machten en zichzelf te verdedigen - zo nodig met geweld, dat wapen van de onmacht.
Maar Hij had hen gezegd: nog voor de haan in de morgen kraait, zul je me in de steek gelaten hebben.
In de Hof hebben ze nog een poging gedaan Hem te omzetten en gewapenderhand te beschermen. Maar Hij gebood hen het zwaard weg te doen.
Toen hebben al zijn vrienden een goed heenkomen gezocht om niet bij de zaak betrokken te raken.
Het is een vreemde, Simon van Cyrene, een gastarbeider, toevallig daar tewerkgesteld, die Hem het kruis heeft helpen dragen.
Er zijn mensen
- van kindsbeen af vertrouwd -
die zieken verzorgen zwakken verder helpen bij stervenden waken en stof en bloed wegvegen uit het gezicht van hen die gehavend zijn
- die zich buiten alle gekibbel van machten en theorieën houden
en het goede doen alsof het aangeboren is.
Zij, Veronica, moet zo iemand zijn geweest.
Je hebt jezelf in haar herkend en de zweetdoek die ze aanreikte als een bidprentje getekend met wie Je bent, wat mensen van Je hebben gemaakt.
Daar lag een mens, verzwakt en uitgeput, in de laatste fase gekomen, was hij bang alleen gelaten te worden en verlangde steeds naar iemand aan het bed, naar iemand om zich heen. Toen het weekend kwam dat het laatste blijken zou, wilde hij onverwachts alleen met zichzelf zijn, niet meer worden aangeraakt.
Verdriet verwerkt een mens alleen, al mag je hopen op een schouder om te leunen, een arm om je heen. Licht in het lijden moet ieder mens zelf leren zien, al kan het verhaal van anderen daarbij helpen.
De gang naar het einde is een eenzame weg, al mag je hopen op iemand aan je zijde, op een hand die je vasthoudt. Hij had in de Hof zijn vrienden gevraagd met Hem te waken. Maar vermoeid en verdrietig waren ze in slaap gevallen. Hij liet ze. Het was zijn tijd. Hij moest de beker drinken.
8e statie
Jezus, Je hebt eens gezegd: vogels hebben hun nesten, vossen hun holen, maar de mens heeft niets om zijn hoofd op neer te leggen.
Je hebt gewaarschuwd: maak je niet wijs dat Ik vrede breng: nee, er zal onder de mensen onrust komen omwille van Mij.
Treur daarom niet langer om Mij, maar om jezelf.
Want voor hen die zó met het groene hout doen, is het dorre geen partij.
Voor zijn familie was Hij een zonderling; in het stadje waar Hij woonde kon Hij niet komen, werd er uitgemaakt voor praatjesmaker, ijdeltuit.
Voor de autoriteiten was Hij een lastige horzel, vervelend geweten dat tot zwijgen gebracht moest worden.
En het volk, de mensen, ze weten niet wat te doen.
Ze roepen Hosanna en kruisig Hem; ze zijn niet voor, ze zijn niet tegen, laten gebeuren wat gebeurt.
Alleen het kind drukt zijn neus plat tegen de ruiten.
Het zou wie weet wel anders willen... het zal straks wie weet wel anders doen.
Jezus, niets van wat je gegeven is mag je houden.
Niets van wat je eigen is mag blijven.
Je bent ter dood veroordeeld, verbeurd verklaard.
Je hebt voor de mensen alles willen zijn: zo goed als God.
Maar wat word je nu te kijk gezet!
Je hebt niets om het lijf, niets te bieden... zeker geen goed nieuws voor de wereld.
Om wat je nalaat dobbelen hebberige eksters. Jezus, Je bent geweigerd en ontluisterd weggewerkt.
Hij is door de mensen veracht en verstoten.
Man van smarten door het lijden getekend.
Ze hebben Hem mishandeld en Hij droeg het gelaten, heeft nauwelijks een klacht geuit.
Als een lam voor zijn scheerders was Hij met stomheid geslagen.
Er waren mensen die hun kans schoon zagen en van op veilige afstand Hem een trap nagaven: hé, Zoon van God, waar blijft je Vader nou?
Spottend met zijn diepste geloof, lachend om wie Hij was, wat Hij deed en zei, heeft de wereld Hem uitgeleide gedaan.
De zon ging onder, de lucht betrok. Alle nieuwsgierigen, meelopers, zochten een veilig heenkomen.
Een enkeling is gebleven. Het waren hoofdzakelijk vrouwen. Niemand weet wie het waren.
Simpel goed doen blijft anoniem. Jezus, Je hebt nog gevraagd om vergeving voor je beulen.
Je hebt nog gezegd: Vader, in Uw handen beveel Ik mijn geest.
Dat was het laatste, toen ben Je gestorven. Jezus Christus, de evennaaste, God een zoon, de koning te rijk.
Ik heb gehoord over mensen, hier en elders, die hun doodzieke kind tot het laatste toe nabij zijn gebleven, en het - gestorven - in hun armen hebben genomen.
Ik heb gehoord over een moeder die haar dode kind van bed nam, het waste en kleedde.
Ik heb gehoord over een vrouw die haar werk neerlegde en bad, toen haar zoon kilometers ver weg werd geraakt en sneuvelde.
Dan weet ik: leven is liefde, sterker dan de dood.
Tegen het advies van zijn vrienden in was Hij naar de stad gegaan.
Niemand verzekerde Hij, neemt Mij het leven af; Ik geef het uit Mezelf. Niemand, zei Hij, heeft groter liefde dan hij die zijn leven geeft voor zijn vrienden.
Wie zijn leven geeft zal het leven vinden.
De korrel in de aarde gevallen brengt honderdvoudig vrucht voort. Liefde overleeft de dood.
Gebed
God, Gij die de stomgeslagen mond verstaat
van alle stervelingen die wij zijn.
Wij roepen U de naam toe van een Jezus van Nazareth,
de zoon van mensen, Uw geliefde Zoon.
Nooit sprak een mens als Hij.
In Hem verstaan wij de zin van ons bestaan.
Hij is Uw woord geweest,
Hij heeft volbracht alle gerechtigheid,
een mens voor allen.
Geen wereld die in vrede is,
geen nieuwe orde van gerechtigheid -
Gij die ons hebt gezegd wat leven is:
te doen wat recht is, elkaar bevrijden.
Gij die dit woord ons ingegeven hebt,
een bron van kracht en moed en zeker weten.
Gij die het licht in ons geschapen hebt,
dat niet de duisternis ons overmeestert.
Dat niet het laatste woord is aan de dood,
Gij die tot hier ons vasthoudt in het leven,
Gij die ons afgestemd hebt op Uw stem,
Gij die ons geschapen hebt naar U toe,
Gij die ons zocht nog voor wij om U riepen.
Epiloog
Als een mens sterft wordt de aarde zwaarder,
een wonde dieper, een grafkuil zwarter.
Als een mens sterft zou de aarde
stil moeten staan en huiveren
onder druk van het verdriet
en de diepte van de droefheid.
Als een mens sterft wordt de aarde zwaarder,
rijper, menselijker, een wonde groter,
een grafkuil dieper.
Om tranen hoeft niemand zich te schamen,
in droefheid kan de liefde zichtbaar worden.
Het uur van Jezus van Nazareth -
zijn stervensuur -
iedereen heeft zo zijn éigen uur,