FARIZEEËR OF TOLLENAAR?

In het Evangelie van vanmorgen hebben wij geluisterd naar het verhaal van de Farizeeër en de Tollenaar. En hoe je het ook wendt of keert, Jezus heeft iets tegen Farizeeërs. Er zijn bronnen die beweren dat Jezus zelf een Farizeeër was en dat Hij daarom tegen die groep kon zeggen wat Hij wilde. Maar hoe dan ook, het woord Farizeeër heeft in onze tijd en onze cultuur een negatieve klank gekregen. U herinnert zich misschien nog het liedje uit de Tweede Wereldoorlog: Op de hoek van de straat staat een NSB-er, het is geen man, het is geen vrouw, het is een Farizeeër!

Jammer dat deze naam zo is aangetast. Zelfs zo dat de eigenlijke betekenis verloren dreigt te gaan. Het woord Farizeeër betekent “afgezonderde”. Hun probleem is dat ze niet zozeer van de tempel, ontmoetingsplaats met God, of van offers houden maar van de wet. Ze proberen zelfs meer te doen dat de wet voorschrijft. De Wet krijgt altijd voorrang. Als je schaap op Sabbat in een waterput valt, geven ze de Wet voorrang. Liever een verdronken schaap, dan een overtreding van de Wet! Door hun hang naar de Wet, organiseerden zij zich in kleine groepjes, die zich vaak beter voelden dan de wereld om hen heen.

Farizeeërs leggen nadruk op het onderhouden van de wet en niet op tempel en offers. Het is dan ook opvallend dat de Farizeeër en de tollenaar elkaar in de tempel treffen. Beiden spelen ze hun spel voor het aanschijn van God. De één staat voorin, strijkt over zijn lange witte baard, dik en deftig: een beeld van onkreukbaarheid. Vol minachting wijst hij naar de mens achter in de tempel. Die staat daar in elkaar gedoken, zijn ogen terneergeslagen. Het is een van die corrupte tollenaars: een afperser, een zondaar. Hier staan ze bij elkaar: trots naast berouw, hoogmoed naast nederigheid.

Eigenlijk geeft Lucas ons vanmorgen een prachtig schilderij mee naar huis, een echte bijbelprent die je zo in je slaapkamer kunt ophangen. Toch bevat de tekening een harde boodschap. De Farizeeër denkt dicht bij God te zijn en is ver van Hem verwijderd. De Tollenaar beseft hoe ver hij van God afstaat (door zijn eigen gedrag weliswaar), maar wat staat hij dicht bij God!

Er zijn mensen, zoals de Farizeeër, die totaal geen last hebben van een minderwaardigheidscomplex. Ze hebben een grote dunk van zichzelf. Ze leven van het spreekwoord: "Als je in het leven niet jezelf kietelt, een ander zal het niet doen". Daar staat een mens voor God: breedsprakig, wijdbeens, met opgeven hoofd. Het beeld van een mens die bezeten is van eigenwaan. Hij kijkt op anderen neer met een zekere minachting. Achter in de tempel staat de tollenaar. Zijn beroep heeft hem 'n slechte reputatie bezorgd. Hij verdient veel geld over de ruggen van anderen heen. Maar in de tempel gebeurt er iets wonderlijks: hij is geraakt door Gods aanwezigheid, is zich van zij zware schuld bewust. Hij kijkt naar de grond, blijft achterin staan. In Gods aanwezigheid voelt hij elke vlek en elke rimpel in zijn leven. Hij mompelt woorden: "Heer, wees mij zondaar genadig." Hij heeft geen kritiek op zijn medemensen, voelt zich niet heter dan anderen. Hij heeft genoeg aan de balk in z'n eigen oog.

In wie herkennen we ons vanmorgen het meest? Ik heb één advies: geef niet te snel antwoord! Het gaat niet om verschillende groepen mensen, maar om twee verschillende levenshoudingen. Want ook ten tijde van Jezus waren niet alle Farizeeërs schijnheiligen en niet alle tollenaars rouwmoedig.

Er zitten in Jezus’ parabels vaak plagerige dubbelzinnigheden. De zondige tollenaar .willen we niet zijn, maar ook niet de hooghartige Farizeeër. Misschien komen we tot het besef dat beide levenshoudingen in ons verenigd zijn. Soms ligt het accent bij de een, dan weer bij de ander. Als we niet te snel oordelen, weten we onze plaats. Alleen zo kunnen we gerechtvaardigd naar huis gaan….

© Pater Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor van de H.Augustinus
Amsterdam-Buitenveldert