HEER, HERINNER U DE NAMEN

November is vanouds de maand waarin wij onze doden gedenken. Het lijkt wel alsof de natuur daar zelf aan meewerkt. De zomer sterft af, is voorbij. Het wordt mistig langs de wegen. Het miezert. Bomen en struiken worden kaal. De beesten gaan op stal. Wij kleden ons wat warmer. De kachel gaat aan, de thermostaat wat hoger. We gaan met zijn allen weer de nachtschuit in. Er hangt een rouwstemming over de natuur en sluipt de gemoedsstemming van mensen binnen.

2 november, Allerzielen. Een dag waarop de doden onze aandacht krijgen. Wij noemen met eerbied de namen van hen die naar de aarde terug zijn gevallen als een vergeeld blad in de herfst. Wij gaan naar het kerkhof vanuit het onverwoestbare geloof dat de dood niet het laatste woord heeft, maar het overleven in de handen van God.

Wat gebeurt er als mensen doodgaan? Dan komen ze bij de hemelpoort. Alles omgeven door zachte wolken en blote engeltjes die op vreemdsoortige trompetten spelen. Ziet de hemel er zo wel uit? Dat kan mij eigenlijk weinig schelen. Het is een schitterend beeld. Stel je voor: na je dood ga je terug naar God, niet terug naar af! Vanaf dat moment ziet er muziek in je leven. Aan niets kun je je meer verwonden, alleen maar zachte, vederlichte wolken. Alle rimpels en plooien trekken weg uit verweerde gezichten. Er is geen ruzie meer, geen geknars van tanden. Je hoeft niet meer te vechten voor een redelijk plaatsje in de maatschappij. Burenruzies en familieruzies kun je eindelijk achter je laten. Je mag je handen voorgoed neerleggen in de schoot van God.

In de kranten lezen we soms: "God heeft tot zich geroepen ons geliefde man en vader." Het klinkt bijna als een verontschuldiging. Zo van: denk nou maar niet dat wíj hem of haar de dood hebben ingejaagd! Het is de wil van God? Gods wil? Maar God heeft toch geen vreugde in het in elkaar storten van al wat leeft? Hij wil een God van levenden genoemd worden, geen God van doden. En is het niet zo, dat in déze wereld, wij élkaar de dood aanzeggen: door de oneerlijke verdeling van voedsel en medicijnen? Vechten we wel genoeg tegen onrecht en wreedheden?

Ik kan niet geloven in en God die mensen roept. Ik geloof wél in een God die mensen nabij wil zijn, mensen troosten wil. En die God zegt: "Je kunt iets doen aan al dat lijden in de wereld. Je kunt mijn hemel op aarde al een beetje waarmaken, ook al denk je dat dat niet meer is dan een druppel op een gloeiende plaat”.

Van 27 parochianen hebben we het afgelopen haar afscheid genomen. Het afscheid heeft bij velen veel verdriet gebracht. En je troost is mager, want wie oog in oog met de dood heeft gestaan, wie even heeft gekeken in die bodemloze put - een man, een vrouw, een kind verloren, die praat niet meer lichtzinnig over opstaan uit de dood. Wie de pijn van het gemis aan den lijve heeft ervaren, hoedt zich wel voor goedkope praatjes. Zo iemand zegt met Thomas: eerst zien en dan geloven! Zo iemand neemt de dood niet van harte, maar wel serieus. En vele jaren later - misschien wel in zijn stoutste dromen - zal hij zeggen: dood, waar is je prikkel?

Ergens moet er toch leven zijn, ergens, ergens... God weet waar? Wie de dood van nabij heeft meegemaakt, ziet niet meer dan dat de dood het einde betekent van de mens zoals wij hem hebben gekend en bemind. De dood snijdt elke draad naar de toekomst af. De dood van iemand die je lief is betekent het einde van al je dromen en verwachtingen. Vaak het begin van een lange nachtmerrie. Wat blijft er over? Een hoopje stof, een herinnering die wegdrijft op de wind?

De weg zou te lang zijn, te zwaar, te onzeker, als we niet een woord zouden horen, dat ons weer aan kan zetten om onze ruggen te strekken en onze voeten opnieuw te richten naar het leven. Het groeit waar mensen gelouterd zijn de pijn voorbij, de tranen gedroogd, de moed hervonden. Het groeit waar mensen elkaar verhalen vertellen, ter herinnering, ter bemoediging.

Jezus vertelt ons het verhaal van de stervende graankorrel. Een graankorrel, weggestopt diep in de zwarte aarde. Het zaad dat in de bodem verdwijnt, prijsgegeven aan het graf van voorbij. De graankorrel sterft langzaam: eerst aan de buitenkant, dan aan de binnenkant. De huid begeeft het, de korrel scheurt open. Zodra 't nieuwe leven ontkiemt, een nieuwe korenaar zichtbaar wordt, dan betekent dat dat de graankorrel niet dood is, maar leeft! Er begint een kleine nieuwe vrucht te groeien. Doodgaan, om leven mogelijk te maken. Het is een vreemd, haast angstaanjagend geheim!

Ook Jezus werd toevertrouwd aan de donkere aarde. Ook bij Hem hing een moeder boven het dode lichaam van haar kind dat zij waanzinnig liefhad. Daarmee is Jezus de weg gegaan van mensen, tot het bittere eind. Hij is met zijn troost niet aan de kant blijven staan, maar heeft zich mét ons begeven in de arena van lijden en dood. Van Hem mogen we leren dat geen leven zich verliest in de dood. Dat hij het moet ondergaan om tot het nieuwe leven te komen.

Graankorrel die in de donkere aarde valt. Wij houden ons krampachtig aan het leven vast. Wij proberen het leven van alle kanten af te schermen. Maar angst kan ons verlammen. Dan verlies je je boeiende en rijke kanten. Je blijft arm achter. De leerlingen van Jezus hebben op Paasmorgen ervaren dat je zelfs in de dood rijk kunt zijn, omdat je geborgen bent in de schoot van de Vader.

Sinds november 2009 hebben wij 27 jongere en oudere mensen moeten verliezen. Hun namen voegen wij toe aan de talloze familieleden, vrienden en vriendinnen, die wij in de dood moesten verliezen. Zij zijn die lange donkere tunnel ingegaan, waar ieder van ons door heen zal moeten. Ook mijn naam – alleen God weet wanneer - leest u op een keer in de krant. Dan zullen mensen beweren dat ik dood ben en nooit meer zal opstaan. Mijn advies is : geloof toch niet altijd wat er in de kranten staat! In de Schriften lees ik iets heel anders! Namelijk dat elk leven gevolgd wordt door over-leven, bij God en bij de mensen met wie je tijdens je leven je liefde deelde!

© Pater Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor van de H.Augustinus
Amsterdam-Buitenveldert