Overweging

“Als ik bij de Vader ben, zal ik jullie de Geest van de waarheid zenden die van de Vader uitgaat. Hij zal komen om jullie bij te staan en om mijn getuige te zijn”. Zo luidt de eerste zin van het evangelie van vandaag in de Groot Nieuws Bijbel. Deze vertaling is geschreven in de omgangstaal en vooral bedoeld om het evangelie toegankelijk te maken voor niet-kerkelijke lezers. Toch betwijfel ik, beste medeparochianen, of deze versie echt zoveel duidelijker weergeeft wat we met Pinksteren vieren. De term “Geest van de waarheid” is immers gehandhaafd en die roept – onbedoeld – het beeld op van starre, onwrikbare standpunten en leerstellingen – de voet tussen de deur van de boodschappers van het ware geloof. En ik denk niet dat dát de bedoeling van Jezus’ uitspraak is geweest. Kijken we daarom eerst eens naar de context waarin Hij deze woorden spreekt.

Het evangelie neemt ons mee terug naar de tijd vóór Goede Vrijdag. Jezus is bezig Zijn leerlingen voor te bereiden op Zijn naderend lijden en vertrek uit het aardse bestaan. In twee afscheidsredes en in een lang gebed tot Zijn Vader, vat Hij de essentie van Zijn boodschap samen. De fragmenten van vandaag zijn ontleend aan de passage waarin Jezus spreekt over de tijd na Zijn hemelvaart. Hij belooft de komst van de Heilige Geest en beschrijft drie van Diens voornaamste eigenschappen. De Geest is een Helper, vooral wanneer het er om gaat getuigenis af te leggen. Hij is een Inspirator, die de leerlingen zal inblazen wat ze nu nog niet begrijpen. En Hij is één met de Zoon, die één is met de Vader – het grote mysterie van de Heilige Drie-eenheid. Je kunt je afvragen of de leerlingen dit alles op het moment zelf begrepen hebben. Ik vermoed van niet. Ik denk dat ze de kracht van Gods Geest eerst moesten ervaren, voor ze de draagwijdte van Jezus’ belofte enigszins konden vatten. En dan nog zal het even geduurd hebben voor ze zich realiseerden dat het de Geest was die hen bijstond. Zo vergaat het ons toch ook? We geloven en weten dat God ons nooit in de steek laat en vroeg of laat komen er in ons leven momenten waarop Hij bijna tastbaar aanwezig is. In de vriend die op het juiste moment de juiste woorden vindt; in die korte blik vol begrip; in die toevallige ontmoeting, zomaar in de bus. Maar ook wij constateren meestal pas achteraf, in eerbiedige verwondering, dat het geen toeval was, maar dat we even op heilige grond mochten staan. Om te begrijpen wat Jezus met de Geest der waarheid bedoelt kunnen we daarom misschien beter beginnen bij het boek Handelingen. Dat vertelt ons concreet hoe het de leerlingen na Pasen en Hemelvaart verging – wat de komst van de Heilige Geest met hen deed.

Lukas vervolgt in dit boek het “ordelijk verslag” (Lk 1:3) aan Teófilus dat hij met zijn evangelie begonnen was. Hij pakt het verhaal op bij Jezus’ hemelvaart vanaf de Olijfberg. Al in het Oude Testament is de berg de plaats bij uitstek voor een Godsontmoeting, denkt u maar aan Mozes op de Sinaï of Elia op de Horeb. Hier gaat het bovendien om de berg die in Jezus’ leven een centrale rol heeft gespeeld. Het was de plaats waar Hij samenkwam met Zijn leerlingen (Mt. 24: 3; Mc 13: 3), waar Hij zich terugtrok als Hij in de tempel had onderwezen (Lk. 21: 37; Joh. 8: 1) en waar Hij na het Laatste Avondmaal ging bidden (Mt. 26: 30; Mc. 14: 26; Lk 22: 39). Het is dus niet meer dan logisch dat Zijn aardse leven op de Olijfberg tot voltooiing komt. Hoewel Jezus het afscheid had aangekondigd, lijkt Zijn hemelvaart de leerlingen te overvallen. Lukas vermeldt dat ze Hem “gespannen” nastaren (Hand. 1: 10), alsof ze nieuwsgierig de hemel afspeuren naar tekenen van de Heilige Geest. Alsof ze willen blijven wachten op Diens Komst. Maar dan zijn daar twee mannen, engelen, die hen op wel heel nuchtere wijze tot de orde roepen: “Wat staan jullie naar de hemel te kijken?” (Hand 1: 11a). Met andere woorden: Kom nu eerst van die berg af, ga het dagelijks leven weer in. Ga aan de slag! De Geest kun je niet afdwingen, je merkt het wel als Hij neerdaalt. En de leerlingen gehoorzamen. Ze bewaren deze wonderlijke ervaring in hun hart en pakken de routine weer op: ora et labora. Ze komen samen in gebed en zoeken een nieuwe apostel om de lege plek van Judas te vullen.
Dan wordt het Pinksteren. Aan het begin van het verhaal vermeldt Lukas twee belangrijke details. ‘Allen’ waren bijeen - daarmee geeft hij al aan dat Pinksteren het feest zal worden van de saamhorigheid. En, zegt hij, ‘plotseling’ klinkt er gedruis: de komst van de Geest verraste de aanwezigen – ze hebben het elkaar niet wijs gemaakt, niet aangepraat. Er vond een ingrijpende, onvoorstelbare gebeurtenis plaats. Letterlijk on-voorstelbaar. Maar Lukas wil er toch verslag van doen, de grootsheid ervan duidelijk maken. Daarom grijpt hij terug op vertrouwde beelden, ontleend aan het Oude Testament. Allereerst zijn daar de wind en het vuur, tekens van de mildheid én de intensiteit van de Godservaring. Op de berg Horeb is voor Elia “het suizen van een zachte bries” (1 Kon. 19: 12) het teken van Jahweh’s aanwezigheid, voor Mozes is het de brandende doornstruik – die echter niet door de hitte verzengd wordt. Maar de vurige tongen waarover Lukas schrijft roepen ook het beeld op van Mozes die de Tien Geboden ontvangt. De berg Sinaï was toen door rook aan het gezicht onttrokken, omdat Jahweh was neergedaald in vuur (Ex. 19: 18). Door dit beeld te gebruiken legt Lukas een verband tussen het Eerste Verbond – dat de Joden met Pinksteren gedenken – en het Tweede, het Nieuwe, het Altijddurende Verbond, dat Jezus gesloten heeft en dat door de komst van de Geest bezegeld wordt. Zo onderstreept hij dat God met Zijn volk verbonden was, verbonden is en verbonden zal blijven.
Een Verbond is echter per definitie tweezijdig – Lukas beschrijft daarom ook het effect dat Gods aanwezigheid op de leerlingen heeft. En opnieuw gaat hij bij het Oude Testament te rade, bij het verhaal van Babel. Daar bouwden de mensen, gedreven door zucht naar roem en met voorbijgaan aan de bedoelingen van Jahweh, een toren die tot in de hemel moest reiken. God strafte hen met spraakverwarring en dreef hen uiteen. In Jerusalem gebeurt precies het tegenovergestelde. Alle vreemdelingen, afkomstig uit heel de toentertijd bekende wereld, verstaan de boodschap van de leerlingen. Nee, die zijn niet dronken – “het is immers pas het derde uur van de dag” zegt Petrus droogjes (Hand 2: 14) – maar alle remmen gaan wel los. Met de komst van de Geest gaan de leerlingen een taal spreken die iedereen verstaat, een taal van de daad-bij-het-woord, een taal die mensen tot een goede verstand-houding brengt. De verstrooiing, de verdeeldheid, de eenzaamheid zijn over. Met dit beeld maakt Lukas duidelijk dat de Heilige Geest de wereld op zijn kop zet. Of liever gezegd: weer in orde brengt. De aarde wordt opnieuw bewoonbaar, wordt weer het paradijs dat God ooit voor ogen stond. Dat is wat Jezus bedoelde toen Hij sprak over de Geest der waarheid: wie zich door die Geest laat bezielen werkt mee met God, gaat op Jezus lijken en krijgt de eigenschappen die het Veni Sancte Spiritus aan de Heilige Geest toedicht:
Hij wordt een ‘pater pauperum’, een vader voor de armen, en ontfermt zich over hen met zijn ‘lumen cordium’, het licht in zijn hart. Over de armen die letterlijk niets hebben, maar ook over hen die leven in weelde en toch niet gelukkig zijn, omdat ze vergeten te genieten van de warme zon, de zingende vogel en de bloeiende roos.
Hij wordt een trooster, ‘consolator optime’ die rust bij het werk, ‘in labore requis’, brengt. Degenen die dreigen te bezwijken onder deadlines en vergaderingen, aan de eisen die de maatschappij stelt, ervaren bij hem ruimte en opluchting, door een relativerend woord. Hij haalt naar voren wat werkelijk van belang is en benadrukt dat je alleen maar goed functioneert als je ook lief voor jezelf bent.
Hij wordt een ‘dator munerum’, een gever van geschenken, die deze gaven overal verspreidt. Hij luistert naar hen die verdriet hebben en droogt zo hun tranen. Hij weet dat hij zelf ook maar een mens is en vergeeft daarom de ander wat mis ging. Hij stapt af op hen die verzinken in moedeloosheid en eenzaamheid en brengt zo opnieuw tot leven wat dreigt te verdorren. Mensen die gekwetst raakten door wat het leven en anderen hun aandeden, geeft hij weer vertrouwen in zichzelf en in de medemens. Hij brengt mensen tot elkaar, nodigt uit tot het opgeven van verharde standpunten en laat zien hoe verrijkend de dialoog met de ander kan zijn. En wie het spoor helemaal bijster is, geeft hij goede raad en zet hij behoedzaam op de weg naar God.

Veel meer dan een opsomming van losse kenmerken is dit een portret van de mens naar Gods hart. Vandaag ontvangen wij de Geest die ons zal helpen meer en meer op deze mens te gaan gelijken. Openen wij daarom ons hart voor Hem en laten we samen de wereld op zijn kop zetten. Dan zal onze lieve aarde weer bewoonbaar worden. AMEN.