Overweging

Elk jaar, beste mede-parochianen, lees ik met mijn studenten een gedicht van Baudelaire waarin het woord ‘ostensoir’ – ‘monstrans’ voorkomt. En elk jaar neem ik dan weer Van Aartsbisschop tot Zonnelied mee, een naslagwerkje over het katholiek erfgoed. Daarin staat een prachtige afbeelding van een barokke monstrans op voet, in zijn geheel verguld en versierd met edelstenen. Lange zonnestralen omkransen de twee glazen plaatjes waartussen de geconsacreerde hostie wordt geklemd. Deze illustratie bespaart me een ingewikkelde technische beschrijving, maar verklaart nog niet waarom de Eucharistie en de hostie in ons geloof zo belangrijk zijn. Dat moet ik de studenten zelf uitleggen, zonder verwijzingen naar het hun onbekende Rijke Roomsche Leven en zonder in diepzinnige theologische verhandelingen te vervallen. Eigenlijk, zo dacht ik bij het voorbereiden van deze overweging, zou ik de teksten van vandaag met hen moeten kunnen lezen. Het verhaal van de wonderbare broodvermenigvuldiging en de getuigenis van Paulus kunnen helpen om de diepere betekenis van de Eucharistie en daarmee van Sacramentsdag beter te begrijpen. Maar daarvoor moeten de teksten wel in hun context geplaatst worden.

Voorafgaand aan het verhaal van de wonderbare broodvermenigvuldiging vertelt Lucas hoe Jezus de leerlingen voor de eerste keer op pad stuurt. De eenvoudige visser, de voormalige tollenaar, ze worden toegerust om te doen wat Jezus deed: het Evangelie verkondigen en al iets laten zien van het Rijk dat komen gaat. “Hij […] gaf hun macht en gezag over alle boze geesten en de kracht om ziekten te genezen. Daarop zond Hij hen uit om het Rijk Gods te verkondigen en genezingen te verrichten” (Lc. 9: 1-2), lezen we. Na een tijd met Jezus te zijn opgetrokken moeten de leerlingen nu dus laten zien wat ze in de praktijk waard zijn. Oneerbiedig gezegd: ze gaan op stage. Na verloop van tijd komen ze terug bij Jezus om verslag uit te brengen van hun bevindingen. Vermoedelijk zijn ze enthousiast geweest, want Lucas schrijft dat ze van dorp tot dorp trokken en “overal de Blijde Boodschap verkondigden en genezingen verrichten” (Lc. 9: 6). Jezus neemt hen daarom mee naar een afgelegen plaats om met volle aandacht naar hun ervaringen te kunnen luisteren. Bij Marcus, die hetzelfde verhaal vertelt, lezen we bovendien dat Jezus de leerlingen wil laten uitrusten, want, aldus de evangelist, “wegens de talrijke gaande en komende mensen hadden zij zelfs geen tijd om te eten” (Mc 6: 31). De stagebegeleider is tevreden, de leerlingen zijn geslaagd en mogen van een welverdiende vakantie gaan genieten. Einde verhaal dus? Nee, integendeel, eigenlijk begint de les nu pas. Want wat gebeurt er? Een grote mensenmassa volgt Jezus en blijft de hele dag bij Hem. Dan valt de avond, ze zitten op een eenzame plek en er is niet voldoende te eten. Gezien hun eerdere bevlogenheid is de reactie van de leerlingen op zijn minst opmerkelijk te noemen. Jezus moet de mensen maar wégsturen. Is het uit gemakzucht of vermoeidheid dat ze dit voorstellen of zijn ze overweldigd door het probleem waarvoor de enorme menigte hen stelt? Hoe dan ook, het antwoord van Jezus is heel laconiek: “Geeft gíj hun maar te eten.” Met dit kleine zinnetje maakt hij de leerlingen, en daarmee ook ons, al heel veel duidelijk. Wie Zijn volgeling wil zijn, zal klaar moeten staan voor de medemens, ook al ben je moe, ook al komt het even niet uit. Maar: je hoeft het niet alleen te doen. Je hoeft niet terug te schrikken voor schijnbaar onoverkomelijke problemen – leg de kwestie aan Jezus voor, vraag om Zijn hulp en heb vertrouwen dat je geholpen wordt op het moment dat je zelf naar een oplossing gaat zoeken. Zo ook hier. Jezus adviseert de leerlingen om de mensen op te delen in groepen van vijftig. En zie daar: de onoverzichtelijk grote, anonieme massa verandert in een samenhangend geheel van groepjes mensen. Groepjes mensen in wie de leerlingen hun medemensen kunnen zien, groepjes mensen die elkáár kunnen aankijken. De geest van saamhorigheid en onderlinge verbondenheid die zo ontstaat is de voorwaarde voor wat er vervolgens gebeurt. Jezus spreekt de zegen uit over de vijf broden en de twee vissen die nog ergens vandaan gehaald waren en opeens is er wel genoeg voor iedereen. Opvallend detail hierbij is dat Jezus niet zelf brekend en delend rondgaat, maar dit overlaat aan de leerlingen. Dit is een tweede aanwijzing dat Hij altijd op de achtergrond aanwezig zal zijn, maar wel verwacht dat de leerlingen, dat wij, Zijn werk zullen voortzetten.

Lucas vertelt ons dit verhaal dus om te laten zien hoe de leerlingen langzamerhand ontdekten wat de consequenties zijn als je je leven in dienst wilt stellen van Gods Koninkrijk. Hoe ze leerden dat het daarbij zowel gaat om de verbondenheid tussen mensen onderling als om de verbondenheid met Jezus en, door Hem en in Hem, met God. En de goede verstaander heeft in Lucas’ beschrijving van Jezus’ handelen al een aankondiging van het Laatste Avondmaal gelezen – de evangelist verwijst naar die ultieme consequentie, naar Jezus’ gave van Zichzelf, van Zijn lichaam en Zijn bloed.

Bij dat Laatste Avondmaal gaf Jezus Zijn leerlingen de opdracht mee: “Doet dit tot Mijn gedachtenis.” Paulus haalt deze woorden aan in zijn eerste brief aan de christengemeente van Korinthe. De tekst is bekend, we lezen hem vaak, maar de reden waarom Paulus het verhaal nogmaals vertelt horen we eigenlijk nooit. Welnu, Paulus is boos. Hij is verontwaardigd over de manier waarop de Korinthiërs met Jezus’ testament, met de maaltijd des Heren, omgaan. Hem is ter ore gekomen dat ze het Laatste Avondmaal herdenken in een sfeer van “partijschappen” (1 Kor. 11: 18), van ruzie en onenigheid en dat ze altijd haast hebben. Paulus schetst een beeld van samenkomsten waarbij iedereen naar binnen schrokt wat hij of zij zelf heeft meegebracht. Van de saamhorigheid die Lucas schetste, van aandacht voor elkaar, is geen sprake, laat staan van ‘breken en delen’. Dat is de reden dat Paulus het Avondmaalsverhaal herneemt en daaraan toevoegt: “Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat hij wederkomt” (1 Kor. 11: 26). Met andere woorden: realiseren jullie je wel, beste Korinthiërs, wát jullie gedenken, wát jullie in handen is gegeven? De vraag stellen is haar beantwoorden. Vandaar ook Paulus’ oproep “onszelf [te] onderzoeken voor we van het brood eten en uit de beker drinken” (1 Kor. 11: 28). Ik moest hierbij denken aan de woorden van Jezus zelf, wanneer hij spreekt over offers aan God: “Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden (Matt. 5: 23-24). Het moge duidelijk zijn: bij het herdenken van het Laatste Avondmaal, bij het vieren van de Eucharistie, gaat het om onze grondhouding. Om de manier waarop we in het leven staan. Om onze bereidheid Gods Geest in ons werkzaam te laten zijn. Als we de maaltijd van de Heer vieren met de intentie geestelijk op krachten te komen, ons te her-bronnen, ons handelen opnieuw af te stemmen op het Evangelie, dan zijn we werkelijk bezig Jezus’ leven, Zijn dood en Zijn blijvende aanwezigheid onder ons te gedenken en te vieren.

Zo verwoorden beide lezingen de essentie van Sacramentsdag, het feest waarop we nogmaals, en dit keer zonder de dreiging van Goede Vrijdag, Witte Donderdag vieren. Het feest van Christus’ verbondenheid met ons, van Zijn blijvende aanwezigheid in de Eucharistie. Paulus wijst ons erop dat het is goed daarbij stil te staan, zodat ons te communie gaan geen slordige sleur, geen achteloze gewoonte wordt. Lucas laat ons zien dat het niet bij bidden en vieren alleen mag blijven. De verbondenheid die wij mogen ervaren is een voorrecht dat verplichtingen schept. Wat Jezus’ testament ons geeft, moet ook blijken in ons dagelijks leven. Uit onze inzet voor een rechtvaardiger samenleving. Uit ons streven naar saamhorigheid. Uit onze daadwerkelijke betrokkenheid bij het lief en leed van onze medemens. Gelukkig vertelt Lucas ook dat Jezus zelf ons daarbij zal helpen. Moge die belofte ons sterken, alle dagen van ons leven. AMEN.

Marjolein van Tooren