EEN EVANGELIE TUSSEN HAAKJES

De vakanties zijn voorbij, de scholen weer begonnen en achter duizenden bureaus zitten werknemers opnieuw te mailen of hun leven er van afhangt. Thuisgekomen draven ze naar Albert Heijn en dan snel even sporten, want de stukken voor die vergadering van morgen liggen er ook nog… Herkenbaar, beste medeparochianen? Voor mij in elk geval wel! In die heerlijke vrije weken in de zomer, als niets moet en alles mag, als je het leven eens gewoon kunt laten gebeuren, nemen we ons telkens weer voor om iets van die rust en ruimte vast te houden. Om tijd te nemen voor een boek dat je aan het denken zet. Om te luisteren naar de buurvrouw die haar beste vriendin naar het verpleegtehuis moet brengen. Om spontaan een wandeling te maken en te genieten van de zwermende zwaluwtjes, de hippende haasjes. Maar voor we het weten heeft het werk ons weer in de greep. Waarom zijn we zo druk? Vermoedelijk omdat ons geregel en georganiseer ons het idee geeft dat we het leven naar onze hand kunnen zetten. Met strenge examenreglementen dwingen we studenten om zonder vertraging hun opleiding af te ronden. Aan de hand van rendementseisen bepalen we het aantal minuten dat een verpleegkundige aan het bed van een patiënt mag staan. Met gelikte marketingstrategieën verwachten we de omzet te kunnen verhogen. Dat dit ‘alles-onder-controle-gevoel’ een illusie is weten we stiekem wel. We spreken dat ook uit, als een langdurige ziekte of een plotseling overlijden ons leven finaal op zijn kop zet. En toch ploeteren we door. Op zich hoeft dat niet slecht te zijn. Al in het scheppingsverhaal krijgt de mens de opdracht om de aarde te bewerken en te beheren (Gen. 2: 15). Maar de vraag is dan wel hoe we die taak moeten uitvoeren.

De profeet Amos geeft hier vandaag het duidelijkste antwoord op. Hij schetst een onbarmhartig portret van nietsontziende grootgrondbezitters die de armen genadeloos uitbuiten. Met listige trucjes proberen ze om zonder veel moeite nog meer geld te verdienen. De passage maakt deel uit van een serie van vijf angstaanjagende visioenen waarmee Amos de rijken wil waarschuwen voor het onheil dat ze met dit gedrag over zichzelf afroepen. Toch gaat het hem in eerste instantie niet om een rechtvaardiger samenleving: als je de hele tekst leest blijkt dat hij de oorzaak van het probleem aan de kaak wil stellen. En die ligt in de instelling van de Israëlieten. Liegen en bedriegen, winst maken en genieten zijn het enige doel geworden in hun leven. Ze zetten hun energie niet meer in ter ere van Jahweh, maar voor zichzelf. Ze zijn niet langer afgestemd op Gods golflengte. De wantoestanden in het land zijn daar het direct gevolg van.
Maar deze egoïstische grondhouding straft zichzelf. Amos profeteert in naam van Jahweh: “Zie, de dagen komen […] dat Ik honger breng in het land, geen honger naar brood, geen dorst naar water, maar om het woord van de Heer te horen. Dan zullen zij van zee tot zee zwerven, van het noorden tot het oosten dwalen, overal zoekend naar het woord van de Heer, maar zij zullen het niet vinden” (Amos 8: 11-12). Met andere woorden: wie kortstondig genot tot levensdoel verheft, wie vergeet dat het onze taak is deze aarde bewoonbaar te maken, slaat een doodlopende weg in. Bij gebrek aan een ijkpunt bij God verliest hij zijn menselijkheid en loopt daardoor zijn eindbestemming mis.

Amos is lekker duidelijk: met zijn portret van dit stelletje ‘bad guys’ die helemaal van God los zijn, laat hij ons zien hoe het niet moet. Maar hoe zit het met de parabel uit het Lucasevangelie?
Het is een merkwaardig stukje tekst en de liturgisten hebben een groot gedeelte ervan – de verzen 1 tot 9 – tussen haakjes gezet. Die hoeven niet voorgelezen te worden – blijkbaar vinden ze het verhaal van de sluwe rentmeester te ingewikkeld. Maar Jezus vertelt die gelijkenis natuurlijk niet zomaar. Laten we dan toch maar eens proberen de bedoeling ervan te achterhalen.

Lucas heeft over de structuur van zijn evangelie grondig nagedacht en de volgorde van de verhalen is dan ook niet onbelangrijk. Kijken we daarom eerst naar de plaats van de parabel. Hij staat in dat deel van het Lucasevangelie dat handelt over Jezus’ opgang naar Jeruzalem. Uiteraard kun je dat reisverhaal historisch lezen, maar de overdrachtelijke betekenis is minstens zo interessant. Jeruzalem is immers de stad waar Jezus’ dood, opstanding en hemelvaart zich afspelen. Hij is dus op weg naar de plaats waar het doel van Zijn leven duidelijk wordt. Waar Hij Zijn eindbestemming bereikt, eeuwig leven bij de Vader. De reis naar Jeruzalem symboliseert Zijn en daarmee ook onze levensweg en het is dus zeker niet toevallig dat veel van de parabels die Lucas tijdens de reis door Jezus laat vertellen met die levensweg te maken hebben. Al pratend met de leerlingen, met voorbijgangers, met Farizeeën en Schriftgeleerden zet Jezus als het ware richtingwijzers op ons pad.

Het verhaal over de onrechtvaardige rentmeester maakt deel uit van deze ‘levenswegparabels’. Het wordt voorafgegaan door de gelijkenissen over het afgedwaalde schaap, de verdwenen drachme en de verloren zoon en wordt gevolgd door de parabel van de arme Lazarus die troost vindt in het hiernamaals. De rentmeester wordt als het ware omarmd door Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid. Maar zijn verhaal gaat over de inzet en toewijding die van ons worden verwacht en zo geeft dit blokje teksten een beeld van de relatie, de wisselwerking tussen God en mens, die ons tot steun moet zijn op onze weg door het leven.

Het viel me op dat de gelijkenis in feite teruggrijpt op het scheppingsverhaal: de rentmeester die in dienst is van een rijk man staat voor de mens die de opdracht heeft gekregen het bezit van de Heer goed te beheren. Dat woord ‘bezit’ kunnen we op velerlei manieren interpreteren: als de aarde natuurlijk, maar ook als de mensen die ons zijn toevertrouwd, onze talenten, de kennis die we vergaard hebben. De mens wordt echter overmoedig, denkt dat hij de baas is en naar eigen goeddunken kan handelen met wat hem is toevertrouwd. Daarom roept de Heer hem ter verantwoording en een definitieve scheiding dreigt. Dan blijkt de ware aard van de rentmeester. Hij reageert vanuit puur menselijke overwegingen van onvermogen en hoogmoed: spitten kan hij niet, voor bedelen schaamt hij zich. En dus blijft hij hangen in zijn oorspronkelijke fout: hij stelt zichzelf centraal, zoekt naar een kortetermijnoplossing voor zijn probleem en probeert zijn eigen hachje te redden, via valsheid in geschrifte en ten koste van het bezit van zijn meester. Zo mist hij de essentie, ziet over het hoofd waar het werkelijk om draait: de relatie met zijn heer. Immers, de meest eenvoudige oplossing – vergeving vragen en proberen een nieuw begin te maken – komt niet in zijn hoofd op. Net als bij Amos is het dus vooral de grondhouding die veroordeeld wordt: de rentmeester streeft zijn eigen wereldse doelen na en vergeet wat de opdracht van de Heer was. Aan die levensinstelling moeten we dan ook zeker geen voorbeeld nemen; de spreuken die Jezus aan de gelijkenis toevoegt maken duidelijk dat Hij niet veel opheeft met dit soort sjoemelaars en sjacheraars. Maar hoe zit het dan met dat rare vers 9: “Zo zeg Ik u ook: maakt u vrienden door middel van de onrechtvaardige mammon, opdat, wanneer die u komt te ontvallen, zij u in de eeuwige tenten opnemen.” Jezus doelt hier op de ijver van de rentmeester om met oneigenlijke middelen – middelen waar het in het leven eigenlijk niet om gaat – een uitweg te vinden. Daarin schuilt de richtingwijzer die Hij met deze parabel op onze levensweg wil neerzetten. Wereldse middelen – geld, regels, macht – zijn niet per definitie verdacht. Ze zijn maar tijdelijk, maar je kunt er wel de “eeuwige tenten”, de hemel, mee verdienen! Het gaat er maar om, voor welk doel je die middelen gebruikt. Dat deed de rentmeester verkeerd, maar aan zijn ijver kunnen we een voorbeeld nemen. Die is een betere zaak waardig, de zaak van Gods verhaal met ons mensen. En dat verhaal gaat nog altijd door, ook in onze 21ste eeuw die snelheid en productiviteit tot norm of misschien zelfs wel tot afgod heeft verheven. Een eeuw waarin de vraag naar de zin van dat alles wel gesteld, maar niet beantwoord wordt. Wat zou er gebeuren als we de ijver van de rentmeester navolgden, maar dan met het juiste doel voor ogen? Als we eens de helft van al het geld dat we 31 december de lucht in knallen zouden overmaken naar de MOWA of naar de Kankerbestrijding? Als we de energie waarmee we onze bureaucratische regeltjes opstellen eens staken in concrete hulp? Ik denk aan mensen die na een periode van ziekte hun werk weer op willen pakken. Aan studenten die een achterstand hebben opgelopen en meer inhoudelijke begeleiding nodig hebben. Wat zou er gebeuren als we in onze positie als leidinggevende steeds het individuele belang van de individuele werknemer voor ogen zouden houden? Ik denk dat we ons de vraag naar het doel van ons leven dan minder zouden stellen, omdat onze wereld dan een beetje meer zou gaan lijken op het Rijk dat God bij de schepping voor ogen stond.

Misschien is de beste samenvatting van de les die Amos en Jezus ons vandaag voorhouden wel te vinden in Normandië. In een klein kerkje, tijdens de invasie helemaal kapot geschoten. Bij de restauratie kwam het kruisbeeld onder het puin vandaan, intact, maar zonder handen. Toen nam een van de soldaten een potlood en schreef op de dwarsbalk van het kruis: “jullie zijn mijn handen”. Aan de slag dus.

AMEN.

Marjolein van Tooren