Overweging 6e zondag door het jaar B“Ik wil – word rein.” En de melaatse gaat genezen naar huis. U heeft dat vast ook wel eens gedacht, beste medeparochianen: liep Jezus nog maar op aarde rond, dan ging ik naar Hem toe en legde ik al mijn zorgen aan Hem voor. Het lijkt immers zo simpel: Wat mij daarbij allereerst opviel is de wijze waarop de melaatse bidt: zonder omhaal van woorden. Zijn gebed is werkelijk gereduceerd tot de essentie: Heer, maak mij beter. Die eenvoud en het diepe vertrouwen dat er uit spreekt zijn terugkerende elementen in de wonderverhalen waar Marcus zijn evangelie mee begint. Vorige week hoorden we dat Simon en Andreas nog maar nauwelijks over de zieke schoonmoeder gesproken hebben of Jezus neemt haar al bij de hand en bevrijdt haar van haar koorts. De lamme en zijn helpers in het verhaal van volgende week zeggen zelfs helemaal niets: het feit dat de zieke door een opening in het dak voor Jezus’ voeten wordt gelegd is welsprekend genoeg. Zo maakt Marcus ons duidelijk dat je in je gebed God niet hoeft te overtuigen, je vraag niet hoeft te beargumenteren. Hij begrijpt ons wel: hoe stamelend, hoe verstomd ons gebed ook is, Hij weet wat we nodig hebben. Doorslaggevend is een houding van vertrouwen en overgave. Een tweede opvallend aspect van het verhaal van vandaag is grensoverschrijdend gedrag: dat zien we bij de melaatse, maar vooral bij Jezus. Melaats betekende indertijd onrein, zoals de lezing uit Leviticus ook duidelijk maakt. We lazen slechts enkele regels, maar dit Bijbelboek staat vol wetten en voorschriften waarin ‘rein’ en ‘onrein’ belangrijke begrippen zijn. Maar liefst vijf hoofdstukken zijn gewijd aan de omgang met melaatsen. In eerste instantie krijg je de indruk een medisch handboek te lezen, zo gedetailleerd zijn de beschrijvingen van de symptomen en de wijze van diagnosticeren. De regels zijn bovendien spijkerhard: wie ook maar één verdacht vlekje op zijn huid heeft, al is het ter grootte van een speldenknop, gaat in quarantaine totdat duidelijk wordt of hij of zij daadwerkelijk ziek is. En wie inderdaad melaats blijkt te zijn is onrein en zal in afzondering verder moeten leven, verstoken van elk menselijk contact. Het medische aspect is te verklaren uit het besmettelijke karakter van melaatsheid, maar daar gaat het in de Thora niet in de eerste plaats om. Ziekte werd, ook in Jezus’ tijd nog, gezien als een teken van God dat je onwaardig, zondig was – zieken mochten dan ook niet deelnemen aan de eredienst en werden dus niet alleen afgezonderd van de mensen, maar ook van God. Achter de wetten en voorschriften gaat al met al een Godsbeeld schuil, het beeld van een strenge, wrekende, ongenaakbare God. Wat Marcus met zijn genezingsverhalen dus eigenlijk vertelt is het verhaal van de onstuitbare doorbraak van het Rijk van God in onze wereld – de komst van een Rijk waar God ons nabij is, waar niemand meer buitengesloten wordt, waar geluk en vreugde het leven beheersen. Door de verhalen zo te lezen doen we geen afbreuk aan de wonderen die verteld worden, maar vinden we de sleutel tot de vertaling naar ons leven van alledag. Een kennis krijgt te horen dat ze voor de tweede keer binnen vier jaar kanker heeft. Het verhaal spreekt je aan, je leeft met haar mee, maar wat kun je doen? Je bent zelf gezond en je weet niet hoe het voor haar zal aflopen. Stuur je een kaartje met ‘sterkte en beterschap’ of neem je de telefoon en zeg je eerlijk “ik vind dit vreselijk moeilijk en ik weet eigenlijk niet wat ik zeggen moet, maar toch wilde ik iets van me laten horen. Vind je het fijn om even te praten?” En dan ontstaat er een gesprek, misschien serieus, misschien juist over ditjes en datjes, want dat babbelen mis je het meest als je ziek bent. Op een ‘witte’ school kondigt een leerlinge met een Marokkaanse achtergrond én een prachtige bos kastanjekleurige krullen aan dat ze een hoofddoek gaat dragen. En inderdaad komt ze enkele weken later met bedekt haar op school. Wat doe je als docent om het gefluister te smoren? Laat je het sudderen in de hoop dat het overwaait of vraag je het meisje uit te leggen wat haar motieven zijn? De medeleerlingen kunnen dan horen hoe belangrijk haar geloof voor haar is en met hoeveel eerbied ze daarover spreekt. Haar houding zal respect afdwingen en een kloof is overbrugd. Een misverstand tussen collega’s die het altijd goed konden vinden: een beslissing van de een kwetst de ander die zich niet serieus genomen voelt en kwaad wegloopt. De sfeer blijft gespannen totdat ze bij een etentje naast elkaar belanden. Wat is dan wijsheid? Je alleen met de persoon aan je andere hand bemoeien of de gelegenheid aangrijpen om door gewoon te doen weer iets van de oude sfeer terug te winnen? Wie voor dat laatste kiest zou wel eens voor de plezierige verrassing kunnen komen te staan van een bijzondere avond, een afspraak om het uit te praten en hernieuwd contact. Zomaar drie alledaagse voorbeelden die u ongetwijfeld aan kunt vullen met situaties uit uw eigen leven. Simpele dilemma’s die net als in het evangelie om moed vragen, de moed om grenzen te doorbreken, je nek uit te steken en risico’s te lopen. Natuurlijk is dat eng – maar we hoeven het niet alleen te doen; ook hiervoor mogen we Gods hulp inroepen. Natuurlijk zullen we af en toe falen, door onvermogen van onszelf of van de ander, maar in elk geval hebben we dan geprobeerd, net als Jezus, de hand uit te steken naar onze medemens. En dan mogen we er ook op vertrouwen dat God ons menselijk tekort aan zal vullen door aan wat hopeloos lijkt toch een positieve wending te geven. AMEN. Marjolein van Tooren |
6e zondag door het jaar B |
||
6e zondag door het jaar B |