BEROEMDE LAATSTE WOORDEN

“Mijn God, mijn God, heb medelijden met mij en met dit arme volk” – de laatste woorden van Willem van Oranje, die hij zou hebben uitgesproken na het fatale schot door Balthasar Gerards. Zou hebben uitgesproken, want onlangs is duidelijk geworden, dat de Vader des Vaderlands op slag dood moet zijn geweest. Wat zoeken op internet leerde mij dat dit vaker voorkomt: de meeste beroemde laatste woorden, en dan met name de geestige, kernachtige uitspraken, berusten op mythevorming achteraf. Blijkbaar hebben we behoefte aan helden om tegenop te kijken, aan krachtige persoonlijkheden van wie we iets kunnen leren. In ons persoonlijk leven is dat eigenlijk niet anders: we koesteren de laatste gesprekken die we met onze overleden dierbaren voerden en als we terugkijken halen we vooral hun ‘wijze woorden’ aan, die ons inspireerden en ons de kracht en de moed gaven om door te gaan. Het is niet iedereen gegeven om rustig en bewust afscheid te mogen nemen van zijn of haar dierbaren, maar als dat wel het geval is zal het proces van loslaten zeker gepaard gaan met het opmaken van de balans, het nagaan wat voor jou de essentie van het leven is geweest, zodat je degenen die je moet achterlaten iets mee kunt geven van de inzichten die jij in je leven verworven hebt. Over deze vorm van afscheid nemen en loslaten gaan de evangelielezingen van de laatste weekeinden. Johannes neemt ons mee terug naar de tijd voor Jezus’ dood en verrijzenis en besteedt daarbij ruim aandacht aan diens laatste woorden. Jezus weet dat Hij ter dood gebracht zal worden en dat Zijn leerlingen op eigen benen moeten leren staan. Daarom vat Hij, na het Laatste Avondmaal, Zijn leven en boodschap nog één keer samen. Ook deze tekst bevat een aantal ‘beroemde laatste woorden’: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14: 6), “Ik ben de ware wijnstok” (Joh. 15:1), “Dit is Mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad” (Joh. 15: 12), “opdat zij allen één mogen zijn” (Joh. 17: 21). Het verschil met de heldenmythen is dat deze woorden wel echt door Jezus zijn uitgesproken; Johannes heeft ze samengevoegd tot twee afscheidsredes en een lang gebed. Hij deed dat zo’n 70 jaar na dato, toen hij de betekenis van Jezus’ woorden ten volle had ervaren en een theologische visie op de gebeurtenissen had ontwikkeld. Kijken we daarom, in dit weekend tussen Hemelvaart en Pinksteren, nog een laatste keer achterom, voordat we volgende week zullen worden aangevuurd om de toekomst vorm te gaan geven. Wat behelst het ‘testament’ dat Jezus achterliet? Johannes’ woordkeuze is niet eenvoudig en de tekst vereist eigenlijk een uitgebreide studie, maar de grote lijnen springen snel in het oog en kunnen ons helpen. Net als de leerlingen moeten ook wij het immers zonder de lijfelijke aanwezigheid van Jezus stellen.

Allereerst troost en bemoedigt Jezus Zijn leerlingen. Niet alleen, zo verzekert Hij hun, zal er een weerzien komen in het Vaderhuis, ook in de tussentijd blijft contact mogelijk. Als de leerlingen Jezus’ geboden onderhouden, als zij spreken en handelen vanuit liefde, zoals Hij het hun heeft voorgedaan, dan zullen ze Jezus, en in Hem God zelf, steeds nabij weten. Ze mogen dan alles blijven vragen en zullen versteld staan van de tekenen – de wonderen – die ze zelf met Gods hulp bewerkstelligen. Via de liefde blijft de band dus bestaan.
Daarnaast belooft Jezus de komst van de Geest die de leerlingen in alles zal bijstaan en de herinnering aan Zijn woorden en daden levendig zal houden, zodat ze zullen weten hoe te handelen. Met deze belofte begrijpen we beter de draagwijdte van Jezus’ uitspraak, even verderop, “Vrede laat Ik u na; mijn vrede geef Ik u” (Joh. 14: 27) – het gaat daarbij niet om oppervlakkige rust en ontspanning, maar om de innerlijke zekerheid dat wie vaart op het kompas dat hij van Jezus heeft meegekregen, nooit kan verdwalen. Dat gold voor de twaalf leerlingen, maar evengoed voor ons. Wie handelt met liefde, mededogen en gevoel voor rechtvaardigheid, mag erop rekenen dat hij Jezus aan zijn zijde vindt en zal ook moeilijke klussen kunnen klaren. Ik denk aan ouders en opvoeders die jonge mensen moeten begeleiden naar de volwassenheid en hun moeten leren behoedzaam om te gaan met het leven – met drank, relaties, snelle scootertjes. Ik denk aan rechters die het leed veroorzaakt bij slachtoffers moeten afwegen tegen verzachtende omstandigheden in het leven van de dader. Ik denk aan geestelijk verzorgers die stervenden begeleiden, mensen bijstaan in hun rouw om het verlies van een kind, om een vriend die het leven niet meer aankon, om een jong overleden geliefde. Wie Jezus’ testament leest, begrijpt dat Gods Geest, soms bijna tastbaar, ook boven dergelijke situaties zal zweven.

Later in Zijn afscheidsrede komt Jezus terug op die liefdevolle verbondenheid, met het beeld van de wijnstok en de ranken: wie zich met Zijn voorbeeld blijft voeden zal rijke vrucht dragen, maar wie denkt dat hij het ook alleen kan en niet regelmatig komt om zich te ‘herbronnen’ zal de onderlinge liefde uit het oog verliezen en zal verloren lopen, verdorren en als nutteloze tak in het vuur geworpen worden. Dat klinkt nogal dreigend – blijkbaar wil Jezus Zijn leerlingen niet alleen troosten en bemoedigen, maar ook waarschuwen: als geen ander weet hij immers waar het onvoorwaardelijk respecteren van het gebod van de liefde op uit kan lopen: “Als gij van de wereld zoudt zijn, zou de wereld liefhebben wat haar toebehoort. Daar gij echter niet van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld hebt uitgekozen, daarom haat de wereld u” (Joh. 15: 19). Ook in Zijn tijd al keek de maatschappij vreemd aan tegen mensen die zich bij alles door de naastenliefde laten leiden en deed zij niets liever dan die dwazen elimineren – juist omdat ze laten zien hoe het ook kan, hoe het eigenlijk zou moeten. Jezus waarschuwt de leerlingen dus voor tegenwerking, mogelijk tot de dood er op volgt, maar spoort hen tegelijkertijd aan om stug vol te houden. En die oproep geldt nog steeds. We leven in een maatschappij waarin verpleegkundigen ‘zorgminuten’ moeten tellen en leerlingen verdwalen in uit hun krachten gegroeide scholengemeenschappen. Waarin managers bepalen hoe de rendementen verhoogd kunnen worden en steeds meer werknemers fysiek of geestelijk bezwijken aan stress. Waarin de tv-reclame ons elke dag weer voorhoudt welke producten ons mooier, jonger, gezonder en flitsender maken. En dan is het niet altijd eenvoudig om tegen die stroom in te roeien en Jezus te volgen.
Wetend wat Hij van de leerlingen en van ons vraagt, sluit Jezus Zijn afscheidsrede dan ook af met wat het ‘hogepriesterlijk gebed’ is gaan heten, het gebed van de middelaar tussen God en de mensen. Jezus herneemt hierin de belangrijkste punten uit Zijn afscheidsrede, maar roept daarbij nadrukkelijk de hulp van Zijn Hemelse Vader in. Het gebed bestaat uit drie delen: eerst bidt Jezus voor Zichzelf waarbij Hij aan Zijn Vader vraagt Hem weer op te nemen in het Vaderhuis, nu Hij de taak waartoe Hij gekomen was volbracht heeft. Aan het eind bidt Hij voor alle gelovigen met een vraag om volmaakte eenheid: “opdat allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U; dat zij ook in Ons mogen zijn zodat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh 17: 20-21). Daartussenin staat het gedeelte dat we zojuist hoorden – het gebed van Jezus voor de leerlingen. En ook hier verbindt Hij Zijn eigen wens met een gebed om hulp van God. Hij weet dat de leerlingen elkaar zullen moeten vasthouden, bemoedigen en tot steun zijn, willen ze het evangelie verder kunnen uit dragen – daarom bidt Jezus om verbondenheid. Hij weet dat ze wereldse belangen en maatstaven zullen moeten weerstaan – daarom bidt Hij hun kracht toe. En Hij weet dat de leerlingen enthousiasme en uithoudingsvermogen nodig zullen hebben – daarom vraagt Hij Zijn Vader hen met hart en ziel toe te wijden aan de waarheid, aan de enige weg naar werkelijk leven.

Overtuigender laatste woorden zijn er niet te vinden, maar wie toch behoefte heeft aan bewijs hoe Jezus de leerlingen nabij blijft herleze de eerste lezing van vandaag. Het zijn de dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren. We zien Petrus terug, de wankelmoedige twijfelaar, die in het meer zakte van angst ondanks dat Hij Jezus op zich af zag komen. Petrus de lafaard die, wederom uit angst, Zijn Heer loochende. Hij was er kapot van geweest en toch zei Jezus hem: “Weid mijn lammeren. Hoed mijn schapen” (Joh. 21: 15-16). En ziedaar: Petrus, de eenvoudige visser, staat – in mijn verbeelding letterlijk als een rots – voor een grote menigte van honderdtwintig mannen, tien maal twaalf. Met tien personen kon een joodse gemeente zelfstandig beslissingen nemen, twaalf is het getal van de stammen van Israël. Het is kortom een belangrijke groep die Petrus hier zo krachtdadig toespreekt als ‘mannen, broeders’. Met een vanzelfsprekende autoriteit citeert hij de Psalmen van David om aan te tonen dat de plaats van Judas Iskariot opgevuld moet worden. En met even vanzelfsprekend vertrouwen roept de groep de hulp van God in bij deze keuze. Met het aanwijzen van Mattias is de groep van twaalf weer compleet. Dat getal twaalf is natuurlijk opnieuw niet zonder betekenis, maar ik vermoed dat het ook van belang is dat het een even getal is. Denk aan het verhaal dat Lucas ons vertelt over de tweeënzeventig leerlingen die door Jezus twee aan twee worden uitgezonden (Lucas 10:1). Of aan de vermelding, kort voor het verhaal van vandaag, van de leerlingen in de bovenzaal: Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas, Filippus en Thomas, Bartolomeüs en Matteüs. Het moge duidelijk zijn: naast de hulp van God, hebben we ook de steun van elkaar hard nodig.

Liefde en verbondenheid, met God en met elkaar: het ging vandaag over de pijlers onder het ideaal dat Jezus 2000 jaar geleden is begonnen te realiseren. De teksten laten ons zien hoe solide en draagkrachtig die pijlers zijn. Moge dat beeld ons bemoedigen in het leven van alledag. AMEN.

Marjolein van Tooren