Overweging

De scène waar het evangelie van vandaag mee opent lijkt uit het leven gegrepen – ik weet niet hoe het u verging, beste mede-parochianen, maar ik vond het bijna knus klinken. Het is midden op de dag, lunchtijd. De leerlingen zijn boodschappen gaan doen en ondertussen rust Jezus wat uit bij een bron. Hij heeft een lange reis achter de rug, is moe en heeft dorst. Terwijl hij daar zo zit, komt er een vrouw aangelopen met wie hij een babbeltje maakt. Zo eenvoudig is het natuurlijk niet – dat babbeltje is een van de stevige theologische discussies die zo kenmerkend zijn voor het Johannesevangelie. Maar door Jezus neer te zetten als een mens van vlees en bloed, in Wie we ons kunnen herkennen, weet Johannes wel onze aandacht te trekken en voor we het weten zitten we midden in een verhaal waarin hij zijn diepste overtuiging verkondigt en ons uitnodigt die over te nemen – het geloof dat Jezus de beloofde Messias is.

Die boodschap klinkt door vanaf het begin van dit verhaal. De plaats van handeling, de identiteit van de vrouw, de eerste woorden die Jezus spreekt en het tijdstip, niets is toevallig.
Jezus bevindt zich in Samaria, bij de bron van Jacob. Deze ligt op de berg Gerizzim, voor de Samaritanen een heilige plaats waar zij tot Jahweh bidden. Noodgedwongen, want omdat hun interpretatie van de Tora afweek van die van de Joden, werden de inwoners van Samaria uitgesloten van de tempeldienst in Jerusalem. Door een gesprek met een Samaritaanse aan te knopen laat Jezus zien dat religieuze haarkloverijen hem niet interesseren. Menselijk opzicht al evenmin: zonder schroom spreekt hij een vreemde aan, een vrouw nota bene. Zelfs in dit alledaagse tafereel is Zijn optreden dus bevrijdend, Hij toont zich wars van wetten en regels die mensen kunnen belemmeren.
Het hele tafereel speelt zich af omstreeks het zesde uur en de woorden waarmee Jezus het gesprek opent zijn: “Geef Mij te drinken”. Maar zover komt het helemaal niet, want uiteindelijk zal Jezus de vrouw te drinken geven. Op Goede Vrijdag horen we eenzelfde verhaal: omstreeks het zesde uur staat Jezus voor Pilatus en vlak voor Hij sterft aan het kruis zal Hij zeggen “Ik heb dorst”. Maar ook dan weer zijn het niet de omstanders die met water komen, maar Jezus zelf: Johannes zal bloed en water uit Zijn zijde zien vloeien, tekenen van het levengevend karakter van Jezus’ offer.
Met al deze verwijzingen geeft Johannes aan waar het vandaag wérkelijk over gaat: over een meeslepende Godsontmoeting. Wat hem en de andere leerlingen is overkomen, gebeurt ook de Samaritaanse: in een persoonlijk contact daagt Jezus haar uit te ontdekken Wie Hij is en dat grote nieuws zal ze niet voor zich kunnen houden. Daarmee is haar verhaal een evangelie in het klein, want ook Johannes zelf getuigt van alles wat hij gezien en gehoord heeft ‘opdat ook gij zoudt geloven’. Kijken we daarom hoe de vrouw bij de bron haar overweldigende ontdekking doet.

In het begin ziet ze Jezus gewoon als een Jood, hoewel ze zich wel verwondert over het feit dat Hij met haar, een Samaritaanse, spreekt. Als Jezus haar ‘levend water’ aanbiedt verwijst Hij daarmee naar Zijn Vader, die Zichzelf in het Oude Testament ‘bron van levend water’ noemt. Maar dat inzicht heeft de vrouw op dit moment nog niet, ze reageert aards, nuchter, vol ongeloof: hoe kan dat nou, je hebt niet eens een emmer. Ook als Jezus haar uitlegt over wat voor water Hij spreekt, ontgaat haar de diepere betekenis, maar haar belangstelling is wel gewekt: water dat je dorst voor eeuwig lest, dat is handig, dat kan haar de dagelijkse gang naar de bron besparen. Daarom vraagt ze Jezus haar van dat water te geven en opvallend is dat ze Hem dan met ‘Heer’ aanspreekt. Het begint haar te dagen dat ze niet zomaar iemand heeft ontmoet. Jezus lijkt vervolgens van het onderwerp af te dwalen: hij laat haar bekennen dat ze geen man heeft en geeft een korte samenvatting van haar levenswandel, die niet de meest voorbeeldige is. De vrouw is dan zo onder de indruk van het feit dat Jezus dwars door haar heen kijkt dat ze in Hem een ‘profeet’, een ‘man van God’ herkent. Een unieke kans om een onderwerp aan te snijden dat haar kennelijk bezighoudt: de achterstelling van de Samaritanen. Vrijmoedig vraagt ze naar Zijn mening over de vijandigheid van de Joden. In Zijn antwoord benadrukt Jezus dat het heil uit de Joden komt, maar verder relativeert Hij al het religieus gekibbel, want, zo zegt Hij, de eredienst is niet aan plaats gebonden, het gaat erom God ‘in geest en waarheid te aanbidden’. Met andere woorden: het voornaamste is een persoonlijke relatie met God, een doorleefd geloof. Het is alsof we de zucht van opluchting van de Samaritaanse kunnen horen. Na dit bevrijdende antwoord, durft zij haar geloof, haar hoop op de komst van de Messias, uit te spreken en voor die vertrouwvolle overgave, voor die belijdenis wordt ze rijkelijk beloond: Jezus openbaart haar Wie Hij is. Dan loopt de vrouw weg, vol enthousiasme: ze heeft de Gezalfde gevonden en gaat die blijde boodschap in haar stad verkondigen. Een schijnbaar toevallige ontmoeting met een Jood leidt tot de ontdekking van haar Heer, een profeet, de Messias.

Ondertussen komen de leerlingen terug en krijgen eenzelfde soort lesje in eenzelfde soort situatie. Zij waren immers voedsel gaan halen voor Jezus, maar nu biedt Hij hun spijs aan. Ook de leerlingen reageren in eerste instantie aards, rationeel: “Zou iemand hem soms te eten gebracht hebben?” En net als bij de Samaritaanse maakt Jezus duidelijk dat hij over geestelijk voedsel spreekt: het volbrengen van de wil van Zijn Vader. Daartoe nodigt Hij ook Zijn leerlingen uit – er zijn immers arbeiders nodig om Zijn werk voort te zetten. Johannes zegt niets over hun reactie, voor hem gaat het om de Samaritanen die zich bij Jezus aansluiten: ze komen omdat ze nieuwsgierig zijn geworden door de verhalen van de vrouw, ze blijven omdat de ontmoeting met Jezus leidt tot de persoonlijke belijdenis dat Hij de redder van de wereld is.

Het evangelie van vandaag is dus een blij en bevrijdend verhaal over mensen die tot een persoonlijk geloof komen. Wat een verschil met het op het eerste gezicht wat knorrige verhaal uit het Oude Testament! Het volk Israël is het zat: de mensen hebben al een hele reis achter de rug en nog een lange weg te gaan. Ze zijn moe, hebben dorst en vragen zich vertwijfeld af wat hen in ’s hemelsnaam bewogen heeft. Ze komen in opstand, zijn God helemaal kwijt. Maar één van hen, Mozes, heeft een grenzeloos vertrouwen in Jahweh. Hij gaat er bijna aan onderdoor, het volk wil hem stenigen, maar hij vindt gehoor: God redt hem uit de nood met een concreet advies over de plaats waar hij water kan vinden. Opnieuw zien we een parallel met het evangelieverhaal: vorige week hoorden we hoe het stralende gezicht van Mozes na elke Godsontmoeting vooruitwees naar de gedaanteverandering van Jezus. Vandaag wordt die gelijkenis verder doorgetrokken. Mozes, die onschuldig het slachtoffer dreigt te worden van de volkswoede, voorziet de Israëlieten, met hulp van God, van levenbrengend water. Zo kunnen ze hun tocht door de woestijn voltooien om het Beloofde Land in bezit te nemen. Jezus wordt wérkelijk het slachtoffer van ongeloof; maar Hij is zélf dat water, Hij is één met God en geeft Zichzelf zodat wij onze tocht door het leven kunnen voltooien om eeuwig Pasen te vieren in het huis van de Vader.

Met deze verhalen nodigen Mozes en Johannes ons uit zelf op zoek te gaan en te ontdekken wie Jezus voor ieder van ons persoonlijk is. Op die zoektocht zullen we van alles meemaken: niet alleen de nieuwsgierigheid, de opluchting en het enthousiasme van de Samaritaanse, maar ook de moedeloosheid, de opstandigheid en het onbegrip van de Israëlieten. Maar als de lezingen van vandaag ons íets voorhouden, dan is het wel dat God deze gevoelens kent en begrijpt. Hij openbaart Zich als de God die ons niet in de steek laat, die naar ons toegekomen is en ons uitnodigt, niet dwingt, om ons door Hem te laten leiden. Moge deze gedachte ons tot steun zijn bij onze tocht door het leven, op weg naar Pasen. Amen.