Overweging
“Vrede zij u, zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u”. Met deze woorden begroet Jezus Zijn leerlingen als Hij hen na Zijn verrijzenis voor de eerste keer ontmoet. Een alledaagse wens – ‘sjaloom’ – én een levensopdracht: de leerlingen moeten doen wat Hij heeft gedaan. Misschien, beste medeparochianen, heeft u zich ook wel eens afgevraagd hoe deze boodschap op de leerlingen is overgekomen. Want erg best zijn ze er niet aan toe, zo vlak na Pasen…

Bang voor de Joden, voor hun spot en hun hoon, hebben ze zich opgesloten, in een huis en in zichzelf. Hun droom is dood. Drie jaar lang was Jezus van Nazareth hun inspirerende leider, drie jaar lang hadden ze in Jezus, in Zijn woorden en daden, de nabijheid van God mogen ervaren. Drie jaar lang dachten ze de wereld aan te kunnen. En nu? Ze zijn zichzelf zo tegengevallen… Judas mag dan de aanstichter zijn geweest, maar wat hadden zij gedaan? Ze weten het maar al te goed. Voordat Jezus zich in de Hof van Olijven terugtrok had Hij hun gevraagd met Hem te waken en te bidden. Maar terwijl Hij in bloed, zweet en tranen wachtte op wat komen ging, hadden zij liggen slapen. En toen de “grote bende met zwaarden en knuppels” (Mt. 26: 47) Jezus kwam arresteren hadden ze Hem allemaal in de steek gelaten en waren weggevlucht. Zelfs Petrus, onstuimige, overenthousiaste Petrus, had zijn woord niet gestand gedaan. “Al komen allen ten val, ik zeker niet” (Mk. 14: 29); “Al moest ik met U sterven, in geen geval zal ik U verloochenen”(Mt. 26: 35); “Heer, ik ben bereid met U zelfs gevangenis en dood in te gaan” (Lc. 22: 33). Dat had hij allemaal gezegd, maar toen het erop aan kwam, durfde hij niet voor zijn overtuiging uit te komen. Heel zijn verdere leven zou hij een hekel houden aan hanen – veel te pijnlijk, die herinnering. Goed, ze hadden spijt getoond, Petrus had hete tranen geschreid, maar het schuldgevoel, de wroeging blijven knagen en verlammen hen. En dan, opeens, is het weer zoals vroeger: Jezus is in hun midden! Het verhaal van Maria Magdalena is waar – de dood heeft niet het laatste woord; Hij leeft! Johannes schrijft dat Jezus Zijn handen en Zijn zijde toont, maar ik denk dat het vooral Jezus’ persoonlijkheid is die de leerlingen ervan overtuigd heeft dat Hij het zelf is. Er komt immers geen woord van verwijt over Zijn lippen. Net zomin als hij de overspelige vrouw veroordeelde, veroordeelt Hij nu ook Zijn leerlingen niet. Hij wil niet dat ze blijven steken in wat geweest is, daar spreekt Hij niet eens over, maar vertrouwt hun zonder meer de voortzetting van Zijn levenswerk toe. Omdat Hij Zijn leerlingen kent – hij had ze toch zelf uitgekozen – weet Hij dat ze met de hulp van Gods Geest bergen zullen kunnen verzetten en dat de ervaring die ze net hebben opgedaan niet voor niets is geweest, immers wie ondervonden heeft hoe hard een mens vergeving nodig kan hebben, zal mild zijn in zijn oordeel over anderen.


Een bemoedigend verhaal dat doet denken aan wat de evangelist elders schrijft: “wij zullen voor Zijn aanschijn ons hart geruststellen bij alles waarin het ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart en Hij weet alles” (1 Joh. 3: 19-20). Jezus maakt de leerlingen én daarmee ons hier nogmaals duidelijk dat niet onze fouten en tekortkomingen, maar onze grondhouding doorslaggevend is.


Johannes had het bij dit verhaal kunnen laten – de boodschap is duidelijk – maar meteen erachteraan vertelt hij nog een verhaal, dat van Thomas. En dat doet hij uiteraard niet zomaar. Thomas. Wat weten we van Thomas? Ook hij behoorde tot de twaalf en ook hij liep ongetwijfeld met schuldgevoelens rond. Had hij niet gezegd, toen Jezus opging naar Jeruzalem: “Laten ook wij gaan om met Hem te sterven” (Joh. 11:16)? Maar geen spoor van Thomas op Golgotha… Verder weten we dat hij nóg een naam had – Didymus, de tweeling. Namen zijn in de Bijbel altijd betekenisvol: als God met Abram – vader is verheven – een verbond sluit en hem een nageslacht talrijk als de sterren belooft, geeft Hij hem ook nieuwe naam: Abraham – vader van menigten. Simon bar Jona – Simon de zoon van Johannes – krijgt van Jezus de naam Petrus – steenrots – als antwoord op zijn belijdenis “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God” (Mt. 16: 18). Thomas draagt zijn bijnaam dan ook niet voor niets. Hij was niet ongelovig, maar een twijfelaar, een enerzijds-anderzijds figuur, een ja-maar-zegger. Dat hoeft niet per se negatief te zijn. Je zou ook kunnen zeggen: Thomas is een kritische geest, die niet zomaar alles gelooft. Hij laat zich niet verleiden door mooie verhalen over een verrezen Jezus, maar wil de waarheid – zijn gekruisigde Heer – onder ogen zien. En het opvallende is dat Jezus op deze kritische houding ingaat: weliswaar maakt Hij Thomas een licht verwijt, maar Hij komt naar hem toe en Thomas mag Zijn wonden bevoelen. En dan volgt wat we een geloofsbelijdenis zouden kunnen noemen: Thomas’ uitroep “Mijn Heer en mijn God”, waarmee Hij meer belijdt dan hij objectief kan zien. Deze ervaring heeft Thomas ongetwijfeld toegerust om een evangelist, een boodschapper van het goede nieuws te worden: immers, wie ondervonden heeft dat geloven-zonder-te-zien weliswaar moeilijk is, maar dat Jezus je daarbij te hulp schiet, zal zelf heel goed anderen kunnen helpen bij hun vragen en twijfels. Maar er is meer: de geschiedenis van Thomas kan ook ons bemoedigen. Wij moeten immers ook geloven zonder ooggetuige te zijn geweest. Wie van ons herkent zich niet in de houding van Thomas? Johannes vertelt zijn twee verhalen dus om ons te laten weten dat er vergeving is voor fouten én voor twijfel, dat Jezus in beide gevallen te hulp schiet en ons weer overeind zet; zelf zegt de evangelist het mooier: hij heeft deze gebeurtenissen opgetekend “opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in Zijn naam.”

Het evangelie van vandaag vertelt dus eigenlijk wat er gebeurt als je je met hart en ziel toevertrouwt aan Jezus. Daarmee vormt het niet alleen de afronding van Pasen maar is het ook al het begin van Pinksteren: als je de Geest van God over je laat komen gebeuren er wonderen. Lucas vermeldt ze in zijn handelingen. En hoewel hij ook schrijft over genezingen, visioenen en opstanding van doden gaat het hier om de alledaagse wonderen die de apostelen – u weet wel die bange mensen uit het evangelie – bewerkstelligen: blijdschap, saamhorigheid, onderlinge harmonie en een rechtvaardige verdeling van bezit, vrede kortom, het sjaloom waarmee Jezus zijn leerlingen begroette, het ideaal waarvoor Hij Zijn leven heeft gegeven. In hun uitwerking zijn deze ‘gewone’ wonderen spectaculair: de gelovigen weten door hun manier van leven grote groepen mensen aan te trekken en staan bij het hele volk in de gunst. Datzelfde volk waar de leerlingen zo bang voor waren. En dat is de blijde boodschap die de verhalen van vandaag ons voorhouden: Gods Geest roept onvermoede krachten in ons wakker, die ons losmaken uit onze onmacht en onze angst doorbreken. Om het oudtestamentisch te zeggen: “het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. Ge kunt het dus volbrengen” (Deut. 30: 14). Amen.