Overweging

Drievuldigheidszondag – moest u ook meteen denken aan de drie lucifers die de kopjes bij elkaar steken en zo één vlam vormen? Generatieslang hebben pastoors dit beeld in hun preken gebruikt om uit te leggen wat de Heilige Drie-eenheid is. Of het veel geholpen heeft valt te betwijfelen, maar dat kunnen we hun moeilijk kwalijk nemen, want de hoogtijdagen lijken in de loop van het kerkelijk jaar steeds ingewikkelder te worden.

Bij Kerstmis kunnen we ons gemakkelijk iets voorstellen – in een tijd van het jaar waarin we sowieso graag wat bij elkaar kneuteren en mijmeren over oud en nieuw, horen we van een pasgeboren kindje en van hoop voor de toekomst.

Pasen wordt al ingewikkelder; niet voor niets waarschuwt Paulus, in zijn eerste brief aan de Korintiërs, dat we ons niet moeten verliezen in speculaties over het hoe van de verrijzenis. Maar het doorbréken van dood en duisternis na zoveel lijden appelleert wel aan een overtuiging die diep in ieder van ons leeft, het geloof dat de dood het einde niet kán zijn, dat de mens niet enkel geschapen is om hier een tijdje rond te ploeteren en vervolgens te verdwijnen in het niets, zonder zin, zonder uitzicht. En zo wordt ook Pasen, hoewel het ons verstand te boven gaat, een vierbaar feest.

En Pinksteren? De Heilige Geest lijkt al helemaal een abstract begrip, maar wie ooit een missionaris bevlogen heeft horen vertellen over zijn werk, een verpleegkundige troost en steun heeft zien bieden aan een ernstig zieke of een docent met veel geduld een leerling naar een diploma heeft ziet loodsen, heeft zeker een glimp van Hem opgevangen.

Maar dan vandaag, Drievuldigheidszondag, de dag waarop we stilstaan bij het mysterie van de Ene God in Drie Personen. Het is een mysterie, iets wat dus eigenlijk niet uit te leggen valt, maar toch denk ik dat de Schriftlezingen ons dichter bij de kern van dit feest kunnen brengen.

Het fragment uit Exodus begint met de zin: “Mozes kapte twee stenen platen, gelijk aan de vorige” (Ex. 34, 4). Gelijk aan de vorige inderdaad, want die eerste had hij in gruzelementen gesmeten. Waarom? Moe van het wachten op hun leider die al veertig dagen en veertig nachten op de berg Sinaï met Jahwe in gesprek was, hadden de Israëlieten aan Aäron gevraagd hun een zichtbare god te maken – het gouden kalf. Jahwe had daarop tot Mozes gezegd: “Ik zie nu hoe halsstarrig dit volk is. Laat Mij begaan, dan kan ik hen in mijn brandende toorn vernietigen.” (Ex. 32: 9) Maar Mozes protesteert en herinnert God aan de belofte die Hij Abraham gedaan had, een nageslacht talrijk als de sterren. En dan ervaart hij hoe nauw hij met Jahwe en Jahwe met het volk Israël verbonden is: God luistert en herroept Zijn oordeel. Maar als hij met eigen ogen de Israëlieten ziet dansen rond het afgodsbeeld, wordt Mozes alsnog woedend en gooit de stenen tafelen kapot, teken van het verbreken van het Verbond. Hij straft zijn volgelingen en gaat terug naar de berg Sinaï, in de hoop een nieuw begin te kunnen maken. In eerste instantie slaagt hij daar maar gedeeltelijk in: Jahwe wil de Israëlieten wel het beloofde land doen binnentrekken, maar Hij weigert voor het volk uit te gaan, want, zo zegt Hij, “Gij zijt zo’n halsstarrig volk dat ik u onderweg zou kunnen vernietigen” (Ex. 33: 3). Is God nog boos of wil Hij voorkomen dat Hijzelf het verbond definitief teniet doet? Hoe het ook zij, Mozes houdt aan: hij weigert te vertrekken als God niet met hen meegaat, want hij weet dat zonder voelbare band met God de hele onderneming gedoemd is te mislukken. En uiteindelijk vraagt Jahwe hem dan, opnieuw met twee platen naar de berg Sinaï te komen. Daar krijgt Mozes ten tweede male een overweldigende Godservaring die hem openbaart Wie Jahwe is: “Ik-zal-er-zijn, barmhartig, medelijdend, lankmoedig, groot in liefde en trouw” (Ex. 34: 6) – een God kortom die met hart en ziel begaan is met Zijn volk. Die innige verbondenheid blijkt eens te meer als Mozes, in reactie op deze openbaring in aanbidding neervalt, om vergeving vraagt voor het volk en God smeekt weer met hen mee te gaan: het antwoord van God “Ik wil een verbond met u sluiten” (Ex 34: 10) laat overtuigend zien dat ook God niet zonder Zijn mensen kan.


Met de openbaring van Jahwe als een God-verbonden-met-mensen konden de Israëlieten weer vooruit, maar deze verbondenheid heeft nog een andere dimensie die pas met de komst van Jezus in zijn volle diepte duidelijk is geworden. Die dimensie klinkt door in het gesprek met Nikodemus.

De vooraanstaande Farizeeër had de gedachtewisseling geopend met een belijdenis: “Rabbi, wij weten dat Gij van Godswege als leraar gekomen zijt, want niemand kan de tekenen doen die Gij verricht als God niet met hem is.” (Joh 3: 2). Hij voelt dus al wel iets aan van de verbondenheid tussen God en Jezus, maar raakt in verwarring door Jezus’ antwoord over de noodzaak wedergeboren te worden om het Rijk Gods te kunnen zien, een wedergeboorte uit de Geest. Kort daarop volgen dan de drie verzen die we in de evangelielezing hoorden.

Zij maken duidelijk dat de relatie tussen God en Jezus anders, inniger is dan die tussen God en de oudtestamentische profeten: Jezus is de Zoon, het evenbeeld van God. Uit liefde voor ons heeft God Zijn Zoon gezonden en die liefde bezielt ook Jezus – zij is de kracht achter de tekenen waarover Nikodemus het heeft. Geloven in God de Vader betekent daarom ook geloven in de Zoon en in de Geest van liefde die Hen samenbindt. Het een staat niet los van het ander: Vader, Zoon en Geest zijn Een. Op ons aanvaarden van dit mysterie, dat wil concreet zeggen op onze navolging van de liefde zullen wij beoordeeld worden en daarom zegt Jezus dat we andere mensen moeten worden, wedergeboren mensen, geïnspireerd door de Geest die Vader en Zoon bezielt. Zo verdiept de tekst uit het evangelie het beeld dat we al hadden van God: geen God op de achtergrond, maar een God zo begaan met ons lot dat Hij naar ons toe heeft willen komen, in de persoon van Zijn Zoon Jezus. Tegen Mozes had Jahwe gezegd: “Mijn gelaat kunt gij niet zien, want geen mens kan mijn gelaat zien en in leven blijven” (Ex. 33: 20). Maar is het geen algemeen menselijke behoefte de ander in de ogen te zien? Tweeduizend jaar geleden heeft de Menswording het mogelijk gemaakt God aan te kijken, zodat er wezenlijk contact tot stand kwam. En dankzij de Geest is dat contact ook voor ons nog mogelijk en blijft de verbondenheid in stand.

Verbondenheid, dat is het sleutelwoord voor wie iets van de Heilige Drie-eenheid wil begrijpen. Verbondenheid in de Geest tussen Vader en Zoon, verbondenheid in de Geest tussen God en mensen. En wie zich van een band met zo’n God verzekerd mag weten, kan de wereld aan en leeft het leven vreugdevol met alle ups en downs.

Ook volgende week krijgen we nog wat extra bagage mee voor onderweg; dan vieren we Sacramentsdag en staan we nogmaals nadrukkelijk stil bij het Nieuwe Verbond met God dat ons in de Eucharistie werd gegeven. Daarna moeten we, in de hitte van het gewone leven, tijdens de ‘zondagen door het jaar’, tonen wat we waard zijn. Niet in ons eentje, maar met Gods hulp, in verbondenheid met Zijn Zoon en geïnspireerd door Hun Beider Geest. Dát wilde het feest van vandaag ons nogmaals duidelijk maken. Amen.