Overweging

Het zal zo’n 30 jaar geleden zijn, beste medeparochianen, dat ik voor het eerst de film Quo vadis? zag. U weet het misschien nog wel: het verhaal speelt zich af in het oude Rome, ten tijde van keizer Nero. De Romeinse generaal Marcus Vinicius wordt verliefd op de beeldschone Lygia, die zich recentelijk tot het christendom heeft bekeerd. Ondanks de wrede vervolgingen – Nero laat de christenen voor de leeuwen gooien en steekt uiteindelijk zelfs de stad in brand om hun daar de schuld van te kunnen geven – eindigt de suikerzoete romance met een happy end: Marcus Vinicius bekeert zich, redt Lygia en haar familie en ze leven nog lang en gelukkig. Ik heb er heerlijk bij zitten zwijmelen, maar toch is dat niet de reden dat de film me bij is gebleven, dat is veeleer de manier waarop Petrus en Paulus, die beiden, als vrienden van Lygia een belangrijke rol spelen, werden uitgebeeld. Petrus als een gemoedelijke oude baas met een wat verweerd gezicht, een witte baard en wit krulhaar; Paulus als een intelligent mens met priemende ogen, een scherp gesneden gezicht, een ascetisch uiterlijk en inktzwart haar. En die portretten blijken, als we de bijbel erbij pakken, wonderlijk goed getroffen.

Petrus is een christen van het eerste uur en komt dan ook vaak in de vier evangeliën voor. Als je alle passages waarin hij genoemd wordt naast elkaar legt, valt allereerst op dat hij wordt neergezet als de woordvoerder van de twaalf apostelen: hij is degene die hun vragen, hun verbazing of hun onbegrip onder woorden brengt. Daarnaast maken de evangelisten op allerlei manieren duidelijk dat Petrus van het begin af aan een bijzondere positie temidden van de leerlingen moet hebben ingenomen. Bij Mattheüs en Marcus is hij de eerste die door Jezus geroepen wordt en Lucas slaat het hele roepingsverhaal gewoon over en voert Simon, zoals hij dan nog heet, meteen als vanzelfsprekende metgezel van Jezus ten tonele. Ook is Petrus, samen met Johannes en Jakobus, aanwezig bij essentiële gebeurtenissen – de gedaanteverandering op de berg Tabor, de opwekking van het dochtertje van Jaïrus en de doodsangst van Jezus in Getsemani. In alle gevallen wordt zijn naam als eerste genoemd. Verder vertelt Marcus ons dat de engel die de vrouwen bij het lege graf ontmoeten hun de opdracht geeft: “Gaat aan de leerlingen én aan Petrus zeggen: Hij gaat u voor naar Galilea” (Mc. 16: 7). De vraag rijst waar Petrus deze bijzondere positie aan te danken heeft. Aan zijn karakter? Dat is wellicht het best te typeren als impulsief. Onbevangen en spontaan stelt hij Jezus de vragen die bij de leerlingen leven en als hij Jezus na Diens verrijzenis terugziet springt hij met kleren en al het water in (Joh. 21: 7). Maar dit enthousiasme maakt hem nog niet tot een super-gelovige: bij de storm op het meer loopt hij weliswaar over het water op Jezus af, maar halverwege krijgt hij twijfels, wordt kleingelovig en zinkt (Mt 14: 28-29) en als Jezus met Zijn leerlingen over Zijn lijden en sterven spreekt, wil Petrus dat verhinderen – hij begint Jezus “ernstig daarover te onderhouden” (Mt 16: 22). Helemaal begrepen had hij het dus niet, pas als hij de zwachtels in het lege graf zit liggen begint er iets te dagen en loopt hij “verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was” terug naar Jeruzalem, zo lezen we bij Lucas (24: 12). En tenslotte: een stoere held is hij al helemaal niet: kort na het Laatste Avondmaal verloochent hij Jezus uit angst voor de gevolgen van de ontdekking dat ook hij ‘een van hen’ is.

Petrus is dus voor alles een mens van vlees en bloed, zeker geen geleerde, maar met zijn vallen en opstaan herkenbaar en benaderbaar. En uitgerekend tegen hem zegt Jezus vandaag dat hij de leider van het Godsvolk zal worden. Ten teken van dit nieuwe begin geeft hij Simon bar Jona een nieuwe naam, Kepha in het Aramees, Petrus in het Latijn. Op deze steenrots wil Hij zijn kerk bouwen, de ‘qahal’, wat betekent ‘volk in de woestijn’, ‘Gods volk op doortocht’. Het wordt Petrus’ taak, de gelovigen te leiden en in dat licht moeten we zijn rol als sleuteldrager zien: hij krijgt de macht te binden en te ontbinden, hij moet de kerk openen, voor mensen aantrekkelijk maken zodat ze zich God en aan Jezus willen binden, maar hij krijgt ook de supervisie in kwesties over het al dan niet behoren tot die gemeenschap. Het antwoord op de vraag naar het waarom van deze uitverkiezing geeft Mattheüs vandaag, in de context van de discussie over Jezus’ ware identiteit. Diens optreden, kennis van de Schriften en wonderen wekken verbazing en leiden tot veel gedelibereer. De Joden weten eigenlijk niet Wie Hij precies is en plaatsen Hem daarom in de rij van de grote profeten, maar dan vraagt Jezus ook Zijn leerlingen naar hun mening. Als altijd is Petrus de eerste die antwoordt. Hij heeft het fundamentele verschil gezien tussen Jezus en Zijn voorgangers en belijdt: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”. Jezus’ reactie op deze uitroep is veelzeggend: Hij constateert dat Petrus niet op eigen kracht tot dit inzicht is gekomen, maar dat hem dat door God is ingegeven. Om werktuig van God te zijn hoef je dus geen theologische geschoolde, nooit wankelende gelovige te zijn – nee, ook aan een eenvoudige visser die nog wel eens de fout in gaat openbaart God wie Hij is, sterker nog: Hij vertrouwt hem een belangrijke rol toe in de uitvoering van Zijn plan met de wereld. En niet tevergeefs, want korte tijd later zien we een heel andere Petrus, die met Pinksteren een gloedvolle redevoering houdt, wonderen doet, handen oplegt, vermaant en troost.

In tegenstelling tot Petrus komt Paulus in de evangeliën niet voor; hij hoorde immers niet bij de eerste leerlingen. Pas in de Handelingen en via de vele brieven van zijn hand en uit zijn invloedssfeer die bewaard zijn gebleven maken we nader kennis met hem. Hij vertelt van zichzelf dat hij is opgevoed door de beroemde rabbi Gamaliël “volgens de strenge opvattingen van de voorvaderlijke Wet” (Hand. 22: 3); met andere woorden: hij was een diepgelovige, orthodoxe Jood en kon in de jonge kerk dan ook niets anders zien dan een verderfelijke ketterij. Zo vertelt Lucas dat deze Saulus – Paulus is zijn Griekse naam – in “ziedende woede” de christenen met de dood bedreigt en “alle aanhangers van de weg, mannen zowel als vrouwen” gevangen wil nemen (Hand 9: 1-2). Ook is hij aanwezig bij de steniging van Stefanus, de eerste martelaar (Hand 8: 1). En dan gebeurt er iets – letterlijk – wonderlijks: Jezus kiest juist deze rabiate christenvervolger uit om de eerste grote theoloog Zijn kerk te worden. Onderweg naar Damascus, u kent het verhaal, wordt Saulus omstraald door een licht uit de hemel en hoort hij een stem die vraagt: “Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?” (Hand 9: 3-4). Dit brengt de radicale ommekeer, vanaf dat moment zal Paulus zich inzetten voor de kerk van Jezus. Zijn verleden blijft hem daarbij plagen – in zijn de brief aan de Korintiërs (1 Kor. 15: 8) noemt hij zichzelf “de misgeboorte” die het niet waard is apostel te heten – maar zijn opvoeding werpt ook vruchten af. Als geen ander ziet hij immers dat Christus is gekomen, niet om de wet en het geloof van de vaderen op te heffen, maar juist om deze te voltooien. En daarom zal Paulus alles inzetten, zijn diepgaande kennis van de Thora, zijn scherpe verstand en zijn redenaarstalent (hij beheerst bovendien het Hebreeuws, het Aramees en het Grieks) om die blijde Boodschap overal te verkondigen. Zijn vele missiereizen en zijn prachtige brieven waarin hij lastige geloofszaken haarfijn uiteenzet, getuigen daarvan. En uitgerekend Paulus, ooit de orthodoxe Farizeeër, is degene die als eerste begrijpt dat Jezus gekomen is voor de hele mensheid, dat het evangelie niet uitsluitend voor Israël bestemd is. Aan dat inzicht dankt hij zijn titel “apostel der heidenen”.
Met Paulus is het dus uiteindelijk helemaal goed gekomen en we hoorden vandaag dan ook hoe hij zich, aan het eind van zijn leven, in gelovig vertrouwen overgeeft aan God, wetend dat Die hem door de dood heen zal halen en hem zal belonen voor zijn onvermoeibare ijver voor het Rijk der Hemelen.
Petrus en Paulus, de sleutel- en de zwaarddrager, de hartenopener en de woordkunstenaar; ze zijn als grote heiligen de geschiedenis in gegaan en dat wáren ze ook, maar ze waren bovenal mensen zoals u en ik. En dat is een troostrijke gedachte voor die momenten waarop we onszelf afvragen of wij het Koninkrijk wel waardig zijn. Amen.