|
Overwegingen
Verkondiging, 5e zondag van Pasen, 20 april 2008
Joh. 14, 1-12.
‘Mensen onderweg zijn wij, van gisteren naar morgen en verder weg’. We hebben het in de inleiding kunnen horen. De mens is een wezen van onderweg, voortgedreven door de onrust van zijn zoekend verlangen. Onze Augustinus heeft dat onovertroffen mooi onder woorden gebracht: ‘Onrustig is mijn hart totdat het rust in u, mijn God’. Ons verlangen staat uit in de richting van God. Maar de vraag is: hoe komen we daar, is daar ook een weg heen?
In het evangelie is het thema de weg. We horen Jezus spreken, tijdens het laatste avondmaal, over zijn heengaan naar de Vader. De leerlingen begrijpen het niet goed. Thomas zegt tot Jezus: wij weten niet waar gij heengaat; hoe moeten wij dan de weg kennen? Maar die weg, dat is Jezus zelf: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door mij. Duidelijke taal, maar wat betekent het precies?
Ik wil beginnen met een verhaal. Het speelt zich af in het heidense Engeland van de 7e eeuw. Een monnik uit Rome, ook Augustinus geheten maar een andere als onze patroonheilige, is naar Engeland gereisd om aldaar het evangelie te verkondigen. Aan de belangrijkste Engelse koning uit die tijd, Edwin, vraagt hij om toestemming om te prediken. Koning Edwin roept zijn raadslieden samen om te overleggen over dit verzoek. Een van zijn raadslieden zegt dan het volgende:
“Het leven van de mensen op aarde, o koning, vergeleken bij de onmetelijke tijdsruimten waarvan we niets weten, komt mij voor als de vlucht van een musje dat binnenvliegt door een venstergat van de grote zaal, waar in het midden een vuur brandt dat een behaaglijke warmte verspreidt, en waar u de maaltijden gebruikt met uw raadslieden en vazallen, terwijl buiten met regen en sneeuw de winterstorm raast. En de vogel vliegt snel de zaal door en gaat aan de overkant naar buiten, en na dat kort respijt keert hij, gekomen uit de winter, in de winter terug en verdwijnt uit uw ogen. Zo is het met het kortstondig leven van de mensen, waarvan we niet weten wat eraan voorafgaat noch wat erop volgt.”
De conclusie van de edelman was: we weten niet waar we vandaan komen en waar we heen gaan. Het leven is een kortstondig verblijf op aarde met een onzekere toekomst. Als we dan toch niets weten, waarom dan geen beroep gedaan op deze missionaris uit Rome, die wellicht enig licht in de duisternis kan doen schijnen.
Het is een opmerkelijk beeld dat geschetst wordt van het menselijk bestaan; het leven als een lichtplek tussen twee duisternissen in; we weten niet waar we heen gaan, we weten wel dat dit tijdelijk leven onzelfgenoegzaam is en ons ten diepste niet bevredigt.
Dus de monnik Augustinus krijgt toestemming zijn prediking van het nieuwe geloof te beginnen. Wat predikt hij? Natuurlijk de boodschap van Christus. En wat houdt die boodschap in? Dat is wel het bijzondere van het christendom dat de centrale boodschap hier de gestalte heeft van een mens, Jezus zelf, die van zichzelf zegt: ik ben de weg, de waarheid en het leven.
Het is vlak voor Pasen. Jezus viert samen met zijn leerlingen de pesachmaaltijd. Hij spreekt over wat er te gebeuren staat, over zijn spoedig heengaan, en over zijn verbondenheid met de Vader. Jezus leeft vanuit die eenheid met de Vader. Die eenheid, zo wordt gesteld, is een eenheid van wederzijdse liefde. Ik ben in de Vader en de Vader is in mij, zegt Jezus. En Jezus verzamelt als gastheer zijn leerlingen om zich heen, en nodigt hen uit om te delen in die liefde, dus om een liefdesgemeenschap te vormen waarin mensen, ieder op zijn eigen plek, zichzelf kunnen zijn.
De boodschap van het evangelie is een boodschap van liefde, en dan niet een liefde als een abstract ideaal of een liefde van niets verplichtende warme gevoelens, maar het gaat om een goddelijke liefde die Jezus ons heeft getoond en voorgeleefd. Bijvoorbeeld waar hij zegt: “Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals ik u heb liefgehad. Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.”
Het gaat om deze liefde, de liefde die Jezus in woord en daad ons toont en waarin hij ons wil betrekken. Een liefde die zijn vervulling niet in zichzelf zoekt maar in de ander, die zich geeft aan de ander en daarin tot vervulling komt.
Wij zijn mensen onderweg. Meestal wordt de betekenis van deze uitspraak zo opgevat dat wij onderweg zijn naar het hemelse vaderland na de dood, het huis van mijn Vader zoals Johannes het noemt. De christelijke traditie heeft dit ook vaak zo gepresenteerd: wij zijn pelgrims op aarde, op weg naar het vaderland voorbij de dood. Zo kan de gedachte ontstaan dat het belangrijkste pas na de dood komt. Er zit ook een andere betekenisaspect vast aan dit beeld: wij zijn pelgrims, dat betekent: wij zijn nog aan het oefenen in het leven; wij zijn als vrije mensen die bestemd zijn voor de liefde van God nog onaf, nog in wording. Als kerk, als deze parochie, hier en nu, vormen we bij wijze van spreken een experimentele liefdesgemeenschap; wij oefenen hier zondags hoe we mensen kunnen zijn – vrije, gave en gelukkige mensen – naar de maatstaf van onze schepper die ons naar zijn beeld en gelijkenis heeft geschapen.
Wij zijn mensen onderweg. Daar klinkt in door: wij zijn mensen in wording. Wij zijn nog niet af, er moet nog het nodige bijgeschaafd, geoefend, en hersteld worden. Wij zijn bij wijze van spreken een experimenterende gemeenschap, door steeds opnieuw proberen te luisteren wat Jezus ons te zeggen heeft, door steeds opnieuw in te gaan op zijn uitnodiging, op zijn liefdesaanbod waarmee hij voor ons de toegang tot het ware leven wil zijn, door steeds opnieuw te proberen ons eigen leven te enten op die wijnstok, zodat we daardoor tot bloei en tot vrucht moge komen. Rondom Christus als gastheer zijn we uitgenodigd om een gemeenschap te vormen van liefde en vriendschap, levend vanuit de inspiratie van zijn Geest. Dat is een ongelooflijk avontuur.
Amen.
Rudi te Velde |
|
Verkondiging op
5e zondag van Pasen
20 april 2008 Rudi te Velde
Evangelielezing:
Johannes 14, 1-12
|