HANDJEKLAP
Als kind ben ik in Alkmaar vaak naar de koeienmarkt geweest. Er was altijd wel wat te beleven. Als de boeren even niet keken, probeerden of we wat melk uit de koeien konden krijgen. Mij is dat nooit gelukt, ik kreeg er geen druppel uit! Wat ik ook prachtig en spannend vond, was het handjeklap. Dan onderhandelden de boeren over de prijs die een koe moest opbrengen. En de laatste klap heeft dan zo'n beetje de betekenis van een koopcontract: een verbond tussen twee partijen. Als je je niet aan de laatste klap hield, dan ben je als koopman onbetrouwbaar, eigenlijk geen cent waard. Je bent dan voor geen cent te vertrouwen!
Als wij mensen elkaar iets plechtig beloven, dan doen we eigenlijk net als die veeboeren. Dan zeggen we tegen elkaar: ‘Joh, dat doe ik écht voor je: m'n kop er af, als dat niet gebeurt!’ En we onderstrepen die woorden soms met een veelzeggend gebaar! In de oudheid ging soms dan echt je hoofd eraf, want contractbreuk was ongeveer het ergste wat je kon doen.
Misschien dat hiermee het bloederige verhaal van de eerste lezing wat duidelijk wordt. Abram haalt een driejarige koe, een driejarige bok, een driejarig ram, een tortel en een duif. De dieren snijdt hij middendoor en legt de helften tegenover elkaar. Tot geluk van alle duivenmelkers doet hij dat gelukkig niet met de vogels! Als mensen in het oude Oosten elkaar iets plechtig beloofden, liepen ze door de doorgesneden beesten hen en zeiden: ‘mag met mij hetzelfde gebeuren, als ik me niet aan mijn woord houd!’ En in het verhaal valt me op dat niet Abram, maar God als een vuur tussen de stukken doorgaat. Het is 't verbond van God, en Abram ontvangt het als geschenk.
Abram zit in de woestijn van zijn leven: hij zit in een ver, vreemd land. Hij heeft geen nakomelingen, terwijl God hem toch een talrijk nageslacht beloofd had. Maar niets van dat alles. Abram leeft van een droom. En dromen kunnen prachtig zijn, maar elke morgen valt de werkelijkheid weer rauw op je dak. Je kunt als mens toch niet leven van vage beloften en onbereikbare idealen, je wilt als mens de zekerheid van de handslag van de veeboeren. Zo niet: dan nog liever mijn kop er af!
Zo hopeloos als Abram zich voelt, voelt Jezus zich. Hij zit diep in de put. Hij voelt zich door God en mensen verlaten. Hij is op weg naar Jeruzalem, en Hij weet wat Hem daar te wachten staat! De schreeuw van Jezus, de schreeuw van Abram, de wanhoopskreet van moeders die hun kinderen onder het puin van de aardbeving zien verdwijnen, verdrinken of worden weggebombardeerd. Het is de wanhoopskreet ook van mensen die hun geliefde zien verdwijnen achter de horizon van het leven.
Jezus probeert in contact te komen met zijn Vader in de hemel. Hij zoekt zijn troost in gebed. Drie vrienden mogen mee: Petrus, Jakobus en Johannes. Het zijn dezelfde drie die op Goede vrijdag meegaan naar de Olijfberg om daar met hun Heer te waken. Maar dan vallen ze in slaap, kunnen hun ogen niet voor de werkelijkheid openhouden. Menig zieke weet daarvan mee te praten. In het begin lopen ze je deur bij je plat, maar alles wat lang duurt - chronisch wordt - vermindert onze belangstelling. En als je dan dood bent, zeggen ze: ‘Het is toch sneller gegaan, dan we hadden gedacht!’
Jezus bidt. Niet omdat Hij verwacht dat zijn kruisweg zal worden omgebogen. Maar Hij krijgt letterlijk kracht naar kruis. Dezelfde God die zijn woord heeft gehouden tegenover Abram, Mozes en Elia, zal Hem er ook wel doorheen slepen. Bidden verandert vaak niets aan je ziekte, maar soms wel de zieke. Soms zeggen mensen: ‘Joh, wat is er met jou gebeurd?’ Het gebed helpt Jezus niet van z'n lijden af, maar helpt Hem er wel doorheen. Met bidden krijg je je man niet terug, maar misschien dat het je wel kan helpen om door dat diepe dal heen te komen!
Over enkele weken is het al weer Goede vrijdag. Dan brengen we ons de dood van Jezus in herinnering. Zijn lijdensweg waarover Hij vandaag, hoog op de berg Thabor, spreekt met Mozes en Elia. Samen spraken zij over zijn heengaan dat Hij in Jeruzalem zou gaan voltrekken. Jezus zal worden ontmanteld en ter dood gebracht. Maar door te denken aan een de dood krijgen we de dode niet terug. Als we de doden herdenken op de Dam, dan denken we niet alleen onze herwonnen vrijheid. Daar heeft niemand wat aan: wat geweest is, is geweest. Onze doden worden er niet levend van. Maar we nemen wél hun idealen serieus. Zo heeft een loutere herinnering aan Goede vrijdag weinig zin, als we het leven van deze unieke God-mens niet met ons meedragen en voortzetten, want het lijden van de Heer zet zich tot op de dag van vandaag door in het lijden van miljoenen onschuldigen, die hartstochtelijk op zoek zijn naar warmhartigheid.
Het leven van de Gekruisigde mogen wij bekrachtigen als boeren op de koeienmarkt. En God wil daar zelf bij zijn. Zo kunnen wij het leven van elkaar doorzetten: ‘Om aan de armen de blijde boodschap te brengen, aan gevangen bevrijding, aan blinden het gezicht, aan verdrukten hun vrijheid, om aan te kondigen het Genadejaar, het jaar van de Warmhartigheid, van de Heer.’
Bezegelen wij deze opgave als de boeren op de markt. Zo bidden en zingen we nu ook onze geloofsbelijdenis, als een bezegeling, als een belofte: We zullen dan zingen: ‘Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven van het komend rijk.’ Vandaag kan dit woestijnwonder ons eigen wonder worden. Aan die gedaanteverandering mogen we met Gods hulp zelf meewerken! Elk mens heeft in zijn leven soms een gedaanteverandering hard nodig, zodat wij weer mensen voor elkaar en voor God worden.
© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H.Augustinus