St. Augustinuskerk glas-in-lood H.Geest

Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

De titel van de overweging

bidden met opgeheven handen

Toen een oude boer op sterven lag en de pastoor over berouw begon te praten, zei hij: ‘Waarom zou ik spijt moeten hebben? Ik heb altijd God en iedereen met rust gelaten!’ Eigenlijk best een goeie oplossing: laat God zich met Zichzelf bemoeien, dan bemoeien wij ons niet met Hem! Gewoon een kwestie van leven en laten leven. Dat riepen Adam en Eva al in het paradijs, toen ze uit schaamte voor God weggekropen waren in het struikgewas. God riep: ‘Adam en Eva, waar zijn jullie?’ En nog steeds proberen wij aan die vraag te ontsnappen: God, laat ons nu eindelijk een keer met rust! Eigenlijk zou ieder van ons een hoekje willen hebben waar niemand toegang heeft, zelfs God niet. Dan zouden we tegen God kunnen zeggen: hier hebt U niets te maken, dit is mijn terrein. Maar zo'n hoekje bestaat er niet, want God wil aanwezig zijn in elk hoekje van ons leven, tot in de kleinste dingen toe.

Soms maken we van God iemand die ons wél de nodige rust laat. Dan hoor je sommigen zeggen: God is de Natuur! Uit eerbied schrijven we Natuur dan natuurlijk wel met een hoofdletter! Eigenlijk is dat wel gemakkelijk: een God die geen ogen heeft om het onrecht te zien, geen oren heeft om naar onze drogredenen te luisteren, geen geweten om ons te oordelen. Natuurlijk kun je God ontmoeten in de natuur, maar God laat zich niet versmallen tot de natuur. Als God niet meer dan de natuur is, kunnen we op aarde onze goddelijke gang gaan en laten God, als dank voor het aangenaam verpozen, onze schillen, afval, plastic en dozen.

Zo zijn er ook mensen die over God spreken als over een Hogere Macht. Alweer ge-schreven met hoofdletters! ‘Er moet dam toch wel Iets zijn’, iets hogers, zeggen we dan. En dat Hogere laat ons met rust, het is immers veel te Hoog om op mensenjacht te gaan. Het voelt zich veel te verheven om zich bezig te houden met kleine mensenkinderen. Een Hogere Macht, dat boven Zijn goddelijke gang gaat, en wij hier beneden de onze! Ook zijn er mensen die zeggen: ‘Laat me toch met rust!’ Ze weten dat het consequenties heeft, als je zegt dat je gelooft. Daarom: laat niemand meer over God praten, dan hoeven wij dat ook niet te doen. Je loopt toch niet met jezelf te koop! En we kruipen weg in de veilige massa. We hopen dat God ons eindelijk met rust laat en dat God ons niet zal opmerken te midden van al die miljarden mensen.

Maar laten we voorzichtig zijn: laten we elkaars wonden niet dichtbranden met al te gemakkelijke woorden. En dan ik denk aan Irene, een ongetrouwde vrouw van zestig jaar. Heel haar leven heeft ze gevochten om zich in het leven staande te houden. Nu is zij in het laatste stadium van haar ziekte. Morfine weigert ze, hoewel ze vergaat van de pijn. Soms schreeuwt ze het uit. Ze wil nog niet bediend worden, ‘want ik wil nog niet dood’ is haar verklaring. Ze vecht tegen de dood bij het leven. En nadat ze weer eens een nacht niet heeft kunnen slapen, zegt ze bitter: ‘En met die meneer van hierboven heb ik straks ook nog een appeltje te schillen!’ Reken maar dat ze gesmeekt en gebeden heeft! Anders dan het routine Weesgegroetje of het schietgebedje voor opa. Zoals ze gelooft, bidt ze ook. Met opgeven handen, niet onderdanig, uitdagend zelfs.

Dat is bidden blijkbaar ook: zoals Mozes op de top van de heuvel staan, de armen uitgestrekt, de ogen moe en zwaar. Maar heel z'n gestalte was één schreeuw naar God toe: God, wees mij genadig, kom me te hulp, al is het van nog zover! Wat is die eerste lezing toch actueel. Wel moeten we de context verstaan. Koning Amalek leefde in de tijd van de Uittocht uit Egypte. Het volk verbleef veertig jaar in de woestijn. Ze waren gedesoriënteerd, uitgehongerd, dorstig. Vooraan in de stoet liepen de sterke mannen. Hoe meer je achter in de rij kwam des te kwetsbaarder waren de mensen. Daar liepen de vrouwen en de kinderen, de zieken, gehandicapten en oude van dagen. En koning Amalek viel de mensenrij aan. Ze vochten niet tegen de sterksten voor in de rij, maar vielen de mensen achter in de rij aan, de meest zwakkeren.

Wat een eigentijds verhaal. Een paar miljard bezuinigen? De sterksten van onze maat-schappij zullen er weinig van merken. Slachtoffers zijn voor de zoveelste keer de zwaksten achter in de rij. Wentel de tekorten maar af op de meest zwakke schouders. Flink korten in de ontwikkelingshulp, en wat we geven kunnen we net zo goed gebruiken om onze samenleving wat groener te maken. En opnieuw gaat het, ook vandaag, weer op Missiezondag, over de zwakke schouders van de Derde en Vierde wereld, over de zwakste schouders in onze samenleving. En de Bijbel is duidelijk: maak definitief een einde aan de krachten van Amalek. Zijn naam moet worden uitgewist, heeft geen plaats onder Gods hemel. Daarom bidden wij…

Dat wil ook Lucas in het Evangelie kwijt: een goddeloze rechter bekommert zich om een zwakke vrouw en gaat door de knieën. Een vrouw die blijft aandringen, omdat ze in het leven niets meer te verliezen heeft. 'n Vrouw in uiterste nood, zonder recht, vertrapt, speelbal geworden van de samenleving, komt op voor haar rechten, vecht tegen de verdrukking en... wint! Durven wij ook zo met God om te gaan? Natuurlijk beslist God alleen, maar door een aanhoudend gebed geven wij Hem de plaats die Hem toekomt. Je geeft je over aan God, soms dankbaar, dan weer onder protest. Misschien kunnen we in onze tijd zo moeilijk tot gebed komen, omdat we niet zoveel te verliezen hebben! Roepen om gerechtigheid, het dag en nacht uitschreeuwen. Ook dat is bidden. Bidden is: roepen om gerechtigheid, bidden om de komst van het Rijk Gods. Bidden, niet als een opgedirkte en opgesierde bruid, met het kleed van de welvaart om ons heen, maar in het geschonden gewaad van een weduwe, de achtergestelde, misschien zelfs wel in het armtierige kleed van de Derde en Vierde Wereld. (Wereldmissiedag)

De weduwe uit het Evangelie van vandaag is het beeld geworden van onze Kerk van vandaag. Een Kerk, een gemeenschap van mensen, die bidden, twijfelen, zondigen, struikelen, weer opstaan en moeizaam verder sjokken. Een Kerk die nooit mag ophouden met haar gebed en die blijft roepen: ‘Maranatha! Kom, Heer Jezus, kom!’ Als Jezus terugkomt, zal Hij op aarde dan nog geloof vinden? Het geloof van Mozes, met zijn armen in de lucht? Het geloof van de weduwe die bleef indringen in haar diepste nood? Het geloof van de opstandige Irene die op dit moment worstelt met de dood? Als ik aan haar bed sta en zie hoe zij tegen de dood wordt uitgespeeld, denk ik: zou God haar geen recht verschaffen?

Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locaties: Zrs. van Amersfoort en H. Augustinus