St. Augustinuskerk glas-in-lood H.Geest

Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

De titel van de overweging

Farizeër of tollenaar?

Een schilderachtig tafereeltje in de evangelielezing van vandaag. Twee mensen, de een op de voorgrond, heel nadrukkelijk aanwezig, en een wat achteraf in de schaduw. Heeft Jezus iets tegen farizeeërs, die vooraan staan? Er zijn bronnen die beweren dat Jezus zelf een farizeeër was en dat Hij daarom tegen die groep kon zeggen wat Hij wilde. Maar hoe dan ook, het woord farizeeër heeft in onze tijd en onze cultuur een negatieve klank gekregen. U herinnert zich misschien nog het liedje uit de Tweede Wereldoorlog: ‘Op de hoek van de straat staat een NSB-er, het is geen man, het is geen vrouw, het is een farizeeër.’

Jammer dat de naam Farizeeër zo is aangetast. Zelfs zo dat de eigenlijke betekenis verloren dreigt te gaan. De farizeeër bidt, vast en geeft aalmoezen. Dat zijn de drie klassieke godsdienstige deugden. De farizeeër houdt de Wet in ere en dat siert hem. Het woord farizeeër betekent ‘afgezonderde’. Hun probleem is dat ze niet zozeer van de tempel, ontmoetingsplaats met God, of van offers houden, maar van de Wet. Ze proberen zelfs meer te doen dat de wet voorschrijft. In alle omstandigheden krijgt de Wet voorrang. Als jouw schaap op sabbat in een waterput valt, geven ze de Wet voorrang. Liever een verdronken schaap, dan een overtreding van de wet. Door hun hang naar de Wet, organiseerden zij zich in kleine groepjes, die zich vaak beter voelden dan de wereld om zich heen.

Farizeeërs leggen nadruk op het onderhouden van de wet en niet op tempel en offers. Het is dan ook opvallend dat de Farizeeër en de tollenaar elkaar in de tempel treffen. Beiden spelen ze hun spel voor het aanschijn van God. De een staat voorin, strijkt over zijn lange witte baard, dik en deftig, een beeld van onkreukbaarheid. Vol minachting wijst hij naar de mens achter in de tempel. Die staat daar in elkaar gedoken, zijn ogen terneergeslagen. Het is een van die corrupte tollenaars: een afperser, een zondaar. Hier staan ze bij elkaar: trots naast berouw, hoogmoed naast nederigheid.

Eigenlijk geeft Lucas ons vanmorgen een prachtig schilderij mee naar huis, een echte bijbelprent die je zo in je slaapkamer kunt ophangen. Toch bevat de tekening een harde boodschap. De farizeeër denkt dicht bij God te zijn maar is ver van Hem verwijderd. De tollenaar beseft hoe ver hij van God afstaat (door zijn eigen gedrag weliswaar), maar wat staat hij dicht bij God! De schrijver van de eerste lezing, van het boek Jezus Sirach, waarschuwt, net zoals Jezus, voor deze mentaliteit. God proberen om te kopen met offers, goede werk en aalmoezen. Dat is de voor-wat-hoort-wat-houding tegenover God aannemen. Dat is geen bidden zal Jezus zeggen, dat is je reinste marchanderen. Daarom gaat zo iemand niet gerechtvaardigd de tempel uit. De tollenaar is geen heilige, hij moet ook oppassen dat zijn zondigheid niet ontaards in een soort nederige hoogmoed. Wat Jezus in hem prijst, is zijn eerbied en huiver voor het heilige en tegelijk zijn besef van tekortschieten tegenover God en de mensen om hem heen. De tollenaar heeft God niets groots te bieden, hij hoopt enkel op het warm kloppend hart van zijn Heer.

In wie herkennen we ons vandaag het meest? Ik heb één advies: geef niet te snel antwoord! Het gaat niet om verschillende groepen mensen, maar om twee verschillende levenshoudingen. Want ook ten tijde van Jezus waren niet alle farizeeërs schijnheiligen en niet alle tollenaars rouwmoedig. Er zitten in Jezus’ parabels vaak plagerige dubbelzinnigheden. De zondige tollenaar willen we niet zijn, maar ook niet de hooghartige farizeeër. Misschien komen we tot het besef dat beide levenshoudingen in ons verenigd zijn. Soms ligt het accent bij de een, dan weer bij de ander. Als we niet te snel oordelen, weten we onze plaats. En alleen zo kunnen we gerechtvaardigd naar huis gaan.

In de tweede lezing getuigt de apostel Paulus van een gezonde zelfkennis. Hij weet dat hij door de Heer geworden is zoals hij geworden is. Hij gaat voor de spiegel staan om de balans van zijn leven op te maken, constateert dankbaar dat hij de goede strijd heeft gestreden en het geloof heeft bewaard. Paulus klopt zich niet trots op de borst. Hij weet dat zijn Heer hem terzijde heeft gestaan, en dat die hem de kracht heeft gegeven om zijn ambt als prediker van het evangelie ten einde toe te vervullen. Door Gods genade is Paulus wie hij is. Hij vertrouwt erop dat dezelfde Heer hem behouden zal tot het einde toe. Daarom zingt Paulus: ‘Hem zij de heerlijkheid in de eeuwen der eeuwen. Amen’. De krans werd Paulus geschonken. Hij heeft er wel hard voor moeten trainen en knokken. Maar hij heeft het erepodium gehaald. De Heer heeft hem terzijde gestaan en heeft hem de kracht gegeven zijn taak tot het einde toe te vervullen.

Paulus weet waar hij staat. De farizeeër kent zichzelf niet. Hij denkt dat hij de beste is, rechtvaardig in Gods ogen. Maar in feite is hij de mindere. Een netwerk van kleine regeltjes aan de buitenkant verhindert hem om daar door te dringen in zijn binnenkant. Een prioriteitsgevoel blokkeert de weg naar God en n aar zijn naasten. Twee mensen staan voor de spiegel en kijken naar zichzelf: ‘spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de schoonste van het land?’ De farizeeër en de tollenaar bekijken zichzelf en beoordelen zich. En het lijkt of de twee niet in dezelfde spiegel kijken. De farizeeër heeft zijn eigen spiegel meegebracht, de tollenaar kijkt in de spiegel die Jezus hem voorhoudt.

Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H. Augustinus