De titel van de overweging

Vandaag wil ik aandacht geven aan de eerste lezing uit het boek Genesis dat het verhaal van Noach vertelt en daarna het evangelie over het verblijf van Jezus in de woestijn. Twee lezingen waarin we met elkaar de Veertigdagentijd ingaan.
Het boek Genesis houdt zich in de eerste elf hoofdstukken bezig met wezenlijke zaken als mens en wereld, chaos en orde, zin en oorsprong en bestemming van wat bestaat, ook aan lijden en kwaad. In dat alles tekenen de schrijvers ook een beeld van God, zoals zij zich Hem voorstellen. Hun boodschap luidt: deze wereld en de mensen hebben iets met de God van Israël. God is bezig om van deze aarde een ‘goede aarde’ te maken, maar Hij stuit op allerlei weerstanden. Soms ziet God het niet meer zitten en laat hij de chaos, die ontstaat als mensen hun gang gaan, voortzieken. Maar God zou God niet zijn, als Hij het niet weer opnieuw probeerde. Dat is in dit fragment van vandaag aan de orde. De grote zonvloedvloed staat voor de chaos die alles en iedereen overspoelt.
Maar gelukkig: het water zakt, en er ontstaat een nieuw begin.
In de eerste lezing hoorden we hoe God een verbond sluit met Noach. Hij plaatst als teken daarvan zijn boog aan de hemel. God plaatst zijn boog in de wolken: een teken dat de aarde nooit meer zal ondergaan in een zondvloed. Grappig is dat iedereen het beeld van de regenboog kent. Als zon en regen samenkomen, staat hij aan het firmament, met aan het einde een pot met goud! Toch staat er in het evangelie niet dat het om een ‘regenboog gaat’. Dat hebben wij ervan gemaakt. Het gaat hier om een pijl en boog! ‘God plaats zijn pijl en boog in de wolken’, en dat betekent dat Hij vrede sluit met zijn Volk, met de zonen van Noach. De strijd is ten einde, pijl en boog hangen aan de wilgen. God is niet langer meer een God van wrake, Hij heeft vrede gesloten, ook met ons. Wij mogen opnieuw beginnen! God sluit vrede met alles wat leeft op aarde, nooit meer zo’n zonde-vloed!
Hoe gaan wij om met dit visioen, met zo’n droom? God hangt zijn boog aan de wilgen. En wij? Intussen weten wij allang dat niet God, maar wijzelf de schepping aan het vernietigen zijn. Als vijandelijke legers zich in slagorden tegenover elkaar opstellen, roepen de haviken aan beide zijden, dat er nu, na al die gesprekken, maar eens harde en onverbiddelijke klappen moeten worden uitgedeeld, want ook in het groot geldt het spreekwoord: ‘Wie niet horen wil, moet maar voelen!’ En het zijn vaak geen boeven die op ons scherm komen. Veeleer vriendelijke huisvaders, huismoeders, die net uit de hoogmis komen - die vinden dat je voor het maken van een omeletje nu eenmaal een eitje moet klutsen.
Zo groeien nieuwe wraakgevoelens, nieuwe vetes en wordt de kiem gelegd voor een volgende oorlog. Toen God, die de zondvloed al eens had meegemaakt, zei: ‘Dat nooit meer!’ En hoe gaan wij om, ook als het gaat om de toekomst van deze aarde? Ons omgaan met elkaar, onze omgang met God, ons omgaan met ons milieu. Hoe gaan wij zelf om met onze toekomst? God plaats zijn boog nog steeds aan de hemel, een brug, een sterke verbinding tussen hemel en aarde. Een boog tussen hemel en aarde, en miljoenen vluchtelingen: mensen zonder huis en haard, op de vlucht voor het zware geweld. Een boog tussen hemel en aarde.
En dan het evangelie: vandaag hoorden we ook hoe Jezus de woestijn intrekt. Hij wordt bekoord, en komt daarna terug naar Galilea om het Rijk Gods te verkondigen. Waarom wordt dit korte evangelie gelezen op de eerste zondag van de Veertigdagentijd? Het lijkt me vooral te gaan om de laatste regel: ‘Bekeert U en gelooft in de Blijde Boodschap!’ Dat is als het ware het spandoek dat aan het begin van de Veertigdagentijd wordt opgehangen. Het is ook de tekst die afgelopen woensdag werd uitgesproken bij het uitdelen van het askruisje.
‘De Geest drijft Jezus naar de woestijn’. Dat zinnetje klinkt zo eenvoudig, maar nergens voel je je zo verloren als in een woestijn. Ik heb ze gezien: grote eindeloze woestijnen in Afrika en in Latijns-Amerika. Één grote woestenij, één grote onafzienbare vlakte. Wat is er troostelozer dan een woestijn? Eindeloze kilometers zand of verdord gras, vlakte na vlakte, geen heuvel of glooiing. Niets van de woestheid van de bergen of de ruige afwisseling van zand en rotsen in de woestijn. Eindeloze verveling en dorst naar alles wat leven heet. Grote stukken van de aardse natuur zijn zo, en maar al te vaak ook ons eigen leven. Vaak ontbreekt elke verrassing. Weggedreven zijn velen, verbannen uit de geborgenheid van je kinderjaren, verbannen uit de toekomstdromen van onze jeugd. Weg uit de stralende glans van je huwelijksdag, uit de verwachtingen van kinderen en baan.
Ze gingen en gaan in rouw, zaaiend in tranen voor zover er nog iets te zaaien is. En zijn dus dood voordat ze lichamelijk gestorven zijn. Onder stenen van hopeloosheid bedolven, geen perspectief meer. Het is niets meer, nu en straks zal er ook niets meer zijn. Geen licht, geen liefde, alleen grauwe uitzichtloosheid totdat de dood er eens letterlijk op volgt. Goddank, eindelijk niets meer voelen, niets meer weten, weggeblazen op de wind als een verdord pluisje. Over woestijnen gesproken!
Veertig jaar lang zwerft het Joodse Volk door de woestijn voordat ze het Beloofde Land binnen mogen gaan. Veertig jaar staat voor levenslang. Ook Paulus trekt zich na zijn bekering op weg naar Damascus in de woestijn terug. Na zijn doop in de Jordaan trekt Jezus, door de Geest van God gedreven, naar de woestijn. In stilte en eenzaamheid denkt Hij na over zijn leven en over zijn zending. En over de consequenties die daaruit voortvloeien. In de woestijn is er geen heg, waarachter je je kunt verstoppen. Het is geen drukte, waarin wij ons kunnen verliezen. Kun je wonend in het overvolle Nederland nog de woestijn in gaan?
Je kunt de woestijn in jezelf scheppen, stilte zoeken, tijd vrij maken voor de dingen van God, je even niet laten meesleuren door de stroom van de tijd. De woestijn intrekken wil zeggen: eindelijk eens ruimte geven aan je honger en dorst naar God. De woestijn intrekken wil ook zeggen: je bezinnen op de mogelijkheden om je broeder of zuster in nood bij te staan. Daar, in de woestijn, is er harmonie gekomen tussen Jezus en de wilde dieren. Daar is vrede ontstaan in het hart van een mens die ons goddelijk wegen kan wijzen. Daar is God opnieuw begonnen: geen duivel die ertussen kon komen, geen woestijn die ons deren zal.
Een boog tussen hemel en aarde. Kijk naar ons mensen: gelouterd, de pijn voorbij, gevallen soms en toch weer opgestaan; gewond in hart en ziel en desondanks: we leven nog. Als we in deze Veertigdagentijd met z'n allen de woestijn in willen, dan gaat God voor ons uit. Hij zal ons in deze vastentijd voeren naar de verblijfplaats van Jezus Christus en Hij zal ons voeden met elk woord dat uit zijn mond komt. Je bekeren tot God, geloven in het Rijk Gods, is gaan inzien waar het in je leven eigenlijk werkelijk om draait. Er moet een nieuwe kwaliteit van leven nagestreefd worden, die tegen elke chaos is opgewassen. Als we daarnaar zoeken zullen we God als partner aan onze zijde hebben. De term ‘Het Rijk Gods’ is het sleutelwoord voor deze realiteit.
De Veertigdagentijd bindt ons op het hart dat we aan die ‘Nieuwe Aarde’ blijvend kunnen werken. Pasen is het feest van ‘en toch!’: ondanks weerstanden, pijn en moeite en zelfs ondergang en dood, zal het ‘leven het winnen. Wat de (regen)boog te zeggen heeft, zegt Pasen ons straks dubbel en dwars: hoe dan ook, en wat er ook gebeurt in je leven, ook in deze pandemietijd. ‘In Godsnaam’ mag ik zeggen: wat er ook gebeurt in je leven, we komen er in Gods Naam altijd weer bovenop!
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam en pastoor RK Amstelland
H. Augustinus