St. Augustinuskerk glas-in-lood H.Geest

Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

De titel van de overweging

Licht dat ons aanstoot in de morgen,
voortijdig licht waarin wij staan
koud, één voor één, en ongeboren
licht overdek mij, vuur mij aan.
Dat ik niet uitval, dat wij allen
zo zwaar en droevig als wij zijn
niet uit elkaars genade vallen
en doelloos en onvindbaar zijn.

De viering van Allerzielen is een viering op de rand van het leven, daar waar het licht is. De duisternis is er ook. Want de liturgische kleur is niet voor niets paars. Tegelijk is er ook licht: want met Allerzielen worden hier overal ter wereld n ook op deze plek heel veel kaarsen gebrand. En ook de lezingen van vandaag laten hun geluid horen. Dat geluid klinkt, zoals het klinkt van boven, vanaf de rand van de duisternis, tranen, rouw, huilen, smart en dood, maar daarnaast, bijna daartegenover krijgen vooral het nieuwe leven en het verlicht de ruimte van een betrouwbare naam.

De profeet Jesaja heeft het over een sluier die over alle volkeren ligt, een doek die alle volkeren, ook ieder van ons zal bedekken. Hier in ons midden brandt ook vandaag de paaskaars als teken van de verrezen Christus. Hij is verrezen, de paaskaars staat hoog op de standaard. We kijken omhoog bij het licht, met Allerzielen zingt ondanks alles van het licht dat ons aanstoot in de morgen, voortijdig licht waar we voor staan. Maar hoe ziet de hemel er eigenlijk uit? Er waren eens twee stokoude monniken die hun hele leven lang bezig waren geweest met de vraag: hoe zou de hemel er eigenlijk uitzien en wat gebeurt er met ons als we dood zijn? Die twee monniken hadden over dat onderwerp tienduizenden boeken verzameld en ze allemaal gelezen ook. Ze zaten met elkaar avond aan avond te bomen, maar kwamen er niet uit. Daarom spraken die twee stokoude monniken dat degene die het eerst zou sterven aan God zou vragen om een teken zodat de achterblijvende monnik het laatste en definitieve boek zou kunnen schrijven over ‘wat gebeurt er met ons mensen als we dood zijn?’ Op een goede dag stierf een van de monniken. Toen de ander 's nachts in bed lag, werd zijn cel plotseling hel verlicht. Er kwam een geweldige steekvlam die in één ogenblik alle tienduizenden boeken over ‘het leven na de dood’ verteerde. Toen begreep de monnik die was achtergebleven dat geen enkel mens bij zijn leven te weten kan komen wat er met ons gebeurt na onze dood.

Of zoals een nuchter Hollands spreekwoord dat zegt: niemand die dood is, is even teruggekeerd om ons dat te vertellen. Hoewel je anderen dan weer hoort zeggen: dan moet het er wel goed zijn als niemand zich de tijd gunt om ons dat te vertellen. Vaak proberen we de dood te minimaliseren. En dat doen we dan met verstandelijke argumenten. Het zijn van die verstandige mensen die zeggen: doodgaan hoort nu eenmaal bij de kringloop van de natuur, mensen maken plaats voor elkaar. Nieuwe generaties krijgen dan hun kans. Anderen hoor je zeggen: je blijft voortleven in je kinderen, in je werk, je prestaties. Maar wat doe je met dit soort antwoorden, als jouw geliefde wordt weggedragen naar dat ijzige kerkhof, of als jouw geliefde voorgoed verdwijnt in verzengend vuur? Is jouw kind, jouw man, jouw vrouw, jouw vriend en vriendin niet onvervangbaar? Nee, de dood is het einde van mensen zoals we ze hebben gekend en bemind. Mensen die teruggevallen zijn naar de aarde als een vergeeld en verdord blad in de herfst.

Het valt me telkens weer op dat ook Jezus de dood niet minimaliseert. Hij neemt de dood in al zijn onverbiddelijkheid en ernst. Hij draait er niet om heen. Ook Jezus huilde dikke tranen bij het graf van zijn vriend Lazarus. Niemand zal ooit te weten komen wat er aan ontroering door zijn hart is gegaan, toen hij het kleine handje van het dode dochtertje van Jaïrus in zijn grote mensenhanden nam. En zo'n kinderhand is koud en kil, ook al zeggen de mensen: wat ligt ze er lief bij. Maar mensen liggen er niet mooi bij als ze dood zijn. Als dat de kracht van onze troost aan elkaar moet zijn… Mensen zijn geboren om te leven, om en om van elkaar te houden. Want we hebben een mond gekregen om te praten, ogen om zich met tederheid te vullen, een hart om mensen te beminnen, handen om in elkaar te drukken, voeten om met elkaar op te trekken. Nee, laten we elkaars verdriet niet dichtbranden met al te gemakkelijke woorden. Vooral als het je 'vak' is ben je gauw geneigd om uit te roepen: ik zal de mensen wel eens vertellen hoe de verrijzenis in elkaar zit.....

Maar Jezus doet niet mee met dit mensenspel. Voor Hem is de dood de laatste vijand die overwonnen moet worden. En het enige antwoord dat God ons geeft is Zijn Mensenzoon die zelf zó bang was voor de dood dat Hij het aan het kruis uit snikte: ‘mijn God, mijn God, waarom laat U mij zo alleen?’ En in Zijn snik ligt de vraag van ons allemaal verborgen. Het is zo gemakkelijk om over de dood te praten als je op de banken van de arena zit, maar in de arena wordt niet gediscussieerd, daar wordt alleen maar verdriet geleden en sterven mensen bij bosjes. Eén kind uit de dood door Jezus opgewekt, wat heeft dat nu in Gods naam voor zin, want dat kind is intussen ook al weer gestorven. Wat hebben wij aan zo'n herinnering, aan zo'n verhaal? Maar toch wil Jezus ons blijkbaar iets anders zeggen. Hij zegt: we lijken zelf verloren. Maar als de omstanders aan wanhoop zijn overgeleverd, zegt Jezus: Ik ben de verrijzenis en het leven, wie in Mij gelooft zal; leven ook al is hij gestorven’. Een goedkoop antwoord, vergeet dat maar, Jezus zelf was o zo bang. Hij was zo bang, dat doodsdruppels, en het doodzweet, op zijn voorhoofd stond.

Tegenwoordig hebben wij van die ingewikkelde theorieën over de verrijzenis, maar Gods draaiboek is zo eenvoudig. Het levend worden van Jezus wordt vergeleken met het opstaan in de vroege morgen, zoals wij net hebben gedaan. De slaap wordt uit de ogen gewreven, en slaapdronken zit je op de rand van je bed. Jezus staat op, maar dat kan toch niet: Hij is toch dood? Wat dood? Wat kan hem de dood nou schelen… In zijn graf vinden wij van Jezus geen sporen van een gevecht op leven en dood. Integendeel, de Bijbel vertelt ons hoe de doeken die om zijn lichaam waren gewikkeld keurig lagen opgevouwen, zoals wij 's morgens ons bed opmaken. En er komt geen enkel protest van de kant van de dood. Jezus vergelijkt het sterven van mensen met wat gebeurt aan de graankorrel. Het zaad dat in de bodem verdwijnt, prijsgegeven aan het zwart van de aarde.

Een langzaam proces van afsterven: de huid wordt aangetast, eerst de buitenkant, dan langzaam maar zeker ook de binnenkant. De huid begeeft het, de korrel scheurt open en barst uit tot nieuw leven. Prijsgegeven aan de donkere aarde zoekt het nieuwe leven zich een weg naar boven. En dat doet Johannes getuigen. Hij schreeuwt het uit: er komt een tijd dat alle tranen zullen worden uitgewist, de dood zal er niet meer zijn: geen rouw, geen geweend, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij. En ik zie een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; de eerste aarde en de eerste hemel waren verdwenen. Een onvoorstelbaar verhaal dat zijn grond en fundament vindt in Jezus die hartstochtelijk van het leven hield, zelfs zoveel dat Hij het prijs durfde geven, omdat Hij wist dat een mens die écht lief kan hebben, op den duur niets meer te verliezen heeft..

Op Allerzielen voelen wij ons bijzonder verbonden met zovelen die ons door de dood ontvallen zijn. Voorgoed uit ons leven verdwenen? Naar weggaan is iets anders dan het huis uit sluipen, zacht de deur dichttrekken achter je bestaan en niet terugkeren. Je blijft iemand op wie wordt gewacht. Weggaan kun je beschrijven als een soort van blijven. Niemand wacht, want, ook als je dood bent, jij bent er nog. Niemand neemt afscheid, want elke dode gaat niet weg. Hij en zij zijn weer na hun geboorte teruggekeerd in de handen van de levende God.

Ambro Bakker s.m.a.