St. Augustinuskerk glas-in-lood H.Geest

Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

De titel van de overweging

Goed in je vel zitten

De melaatste angeraakt

Lepra is een ziekte die begint bij de huid, daarna tast zij de rest van het lichaam aan. Zo werkt ook de zonde, een eerste oppervlakkige, dan steeds dieper, en uiteindelijk breidt zij zich uit tot het hart. ‘Plotseling gingen hun beiden de ogen open, en ontdekten zij dat zij naakt waren’, aldus Genesis 3:7.

De naaktheid van de zonde werpt de mens terug op zijn eigen kleine beperkte bestaan. Hij mist de horizon van de diepste verlangens van een menshart naar God. ‘En God maakte kleren van de huiden voor de mens en zijn vrouw (Genesis 3:21), want God raakt de mens aan. Hij geeft de mens en zijn geliefde kleren, en Hij trekt hun die zelf aan zoals een moeder dat doet met kleine kinderen. Later, wanneer de zonde toch voortwoekert, zegt God: ‘Zoals een moeder haar kind troost, zo zal ik u troosten; (Jesaja 66:13), want ‘waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos’ (Romeinen 8:20).

De melaatse vraagt aan Jezus: ‘Heer, maak dat ik rein word’, de Heer zegt: ‘Ik wil, word rein’. De melaatsheid van ons hart, van onze ziel of van ons innerlijk leven, wil zeggen: je grof in het geniep afzetten tegen Gods stille diepe liefde voor ieder van ons persoonlijk. Zonde veroorzaakt scheiding, allereerst met God zelf. Zij verduistert de geest, verzwakt de wil, en ontwricht ten slotte de gehele mens, reinheid brengt vrede, soms echt zichtbaar aan de huid. (Vergelijk het verhaal van de genezing van Naäman in 2 Koningen 5.)

Hoe gaan wij om met melaatsheid als huidziekte. De huid is niet alleen de oppervlakte van ons lichaam. Onze huid vormt ook het contactpunt met de wereld om ons heen, onze buitenwereld. Onze huid slaat een brug naar andere mensen. Niet iedereen heeft dezelfde huid. je kunt een gevoelige huid hebben, een ruwe huid. Sommigen hebben zelfs een huid zo dik als een olifant. We kunnen proberen in elkaars huid te kruipen, of iemand zijn vel over de oren halen. En er zijn mensen die elkaar met huid en haar wel willen opeten. Alles gaat goed, als je elkaar niet te dicht op de huid zit of als je elkaars huid maar niet vol scheldt. Er zijn mensen die hun huid duur verkopen. En natuurlijk moet je van de beer de huid niet verkopen voordat je hem geschoten hebt. Onze huid is ons contact met mensen, pijnlijk als er dan iets mis is met je huid.

In Jezus' tijd was dat de melaatsheid. Een ziekte, die in onze tijd vrijwel is overwonnen. Hoewel, in Ghana heb ik ooit een melaatsenkamp bezocht, afschuwelijk om te zien hoe de huid langzamerhand wegrot. In de tijd van Jezus waren melaatsen de onaanraakbaren. De angst voor besmetting maakte de mensen onbarmhartig en bitter. Melaatsen moesten met een belletje lopen, zodat iedereen wist dat ze er aankwamen. Als ze dat niet deden, werden ze met stenen bekogeld. Ze horen er niet meer bij, want ook mochten ze niet meer deelnemen aan de eredienst, want voor God waren ze ook onrein en onaanraakbaar.

Tegen deze achtergrond begrijpen we waarom het zo bijzonder was dat de melaatse op Jezus afkwam, op genade of ongenade, ik zal red-mij, red-mij roepen, zo kwam hij op Jezus af. ‘En als u wilt kunt u mij genezen’, zegt hij tegen Jezus. Zo spreekt hij zijn geloofsbelijdenis uit. Jezus kijkt naar hem, zijn eigen schepsel, zijn eigen broer, en Hij: de tranen schoten in zijn ogen uit medelijden. Hij zegt: ‘Natuurlijk, wil ik dat, dat hij geneest. En hij voegt eraan toe: ‘Vertel het niemand, behalve aan de priesters, maar ook aan hen heb je nodig voor je gezondheidsverklaring’. Jezus had vanuit eerdere genezingen geleerd welke misverstanden en volksoplopen genezingen zouden veroorzaken, als het bekend werd. Hij vraagt de man zijn mond te houden, maar dat kon hij niet. Hij vertelde het aan iedereen, links en recht en overal. Zo kwam zijn genezing niet verder dan de huid, niet bij wat er onder zit: de genezing van je hart. En hoewel Jezus de eenzaamheid opzocht, kwamen ze weer, met honderden, duizenden tegelijk. Jezus steekt zijn handen uit en raakt zijn handen vuil aan de melaatse. Zo brengt hij iemand die aan de rand terecht was gekomen weer terug in de kring. Zoals dat eeuwen later gebeurde op het eiland Molokai, waar Pater Damiaan de Veuster zich solidair verklaarde met de melaatsen, onaanraakbaren, tot hijzelf melaats, onaanraakbaar werd.

In onze westerse wereld is melaatsheid vrijwel overwonnen. Maar de nieuwe melaatsen, de nieuwe uitgestotenen, staan weer in de rij. Nog steeds zijn er onaanraakbaren: want zie ze staan, de lijders aan aids, de drugverslaafden, de prostituees. We zijn ze liever kwijt dan rijk. Zie ze ook staan, de onaanraakbaren, de buitenlanders, de allochtonen. In een wereld die steeds rijker wordt, nemen de onaanraakbaren in de Derde Wereld steeds meer in aantal toe. Zie ze staan: de armen van de krottenwijken in Latijns-Amerika, de honderdduizenden zwerfkinderen, de miljoenen kinderen zonder ouders en familie.

In onze samenleving die rijker en rijker wordt, doen we het op een andere, verfijndere manier. Als je ziek wordt, komen ze bij je op bezoek, maar als het wat lang duurt, raak je zo in de vergeethoek. Voor onze bejaarden hebben we prachtige gebouwen neergezet. Zorgcentra noemen we ze. En het gevaar voor isolement groeit, omdat ze soms weken moeten wachten op een hartelijk bezoek van kinderen, vrienden en familie. En onze gehandicapten zijn ook niet altijd welkom in onze restaurants. God wil dat geen mens een eiland is. Hij raakt de huid aan, maakt zo opnieuw contact en haalt mensen uit hun isolement. En tot op de dag van vandaag denk ik dat een uitgestoken hand vaak beter werkt dan welke pil of poeier ook. Jezus raakte de melaatse aan. Een huivering ging door de omstanders. ‘Zoiets doe je toch niet. dat is vrágen om moeilijkheden!’. Later is het voor zijn vrienden duidelijk geworden: God zelf is hier aan het werk, want de naam van God zegt in de joodse taal juist: verbondenheid, nabijheid. Zo was zijn naam toch: Emmanuel. Dat betekent: God-met-ons, met melaatsheid, elkaars onaanraakbaren.

Welke mensen zie ik niet staan, wie tellen er eigenlijk niet mee? Welke groepen, welke mensen laten we graag in de verdomhoek zitten? Soms voelen we onszelf als melaatsen, dan trek je je terug bij elke kritiek, dan voel je je zwaar ondergewaardeerd. Dan sluit je je op in jezelf, word je onaanraakbaar, onbereikbaar voor anderen. Jezus zegt: overwin die angst, zonder je niet af, kruip niet in je isolement, laat je zien! Net als Jezus kunnen we zó reinigend met elkaar omgaan, door elkaar te bemoedigen en te bevestigen, door aansluiting te blijven zoeken bij God en bij elkaar.

Ambro Bakker s.m.a.