ONGELOVIGE THOMAS
Om te beginnen: een grapje. Twee koorleden zitten na de Paaswake met een kopje koffie met Paasbrood samen aan tafel.
Zegt de een: “We zingen nu wel dat Christus opstond uit het graf, maar als Hij geweten had hoe koud het is, had Hij vast en zeker nog even gewacht.
Het is helemaal geen Paasweer.”
“Ja”,zegt de ander, “dat zou best eens kunnen. Maar weet jij nou wat opstaan uit het graf betekent? Geloof je dat echt?”
Dat is een doodernstige vraag voor koorleden en alle andere kerkgangers: wéten we wat we zingen? Gelóóft u wat u zingt?
Op de avond van de eerste dag van de week verschijnt Jezus aan de apostelen.
Zij raken vervuld van vreugde toen ze de Heer zagen.
Thomas, een van de twaalf, is er niet bij. Dat 'een van de twaalf' is geen loze toevoeging. De twaalf vormen een eenheid. Op hun getuigenis is de kerk gebouwd.
Zij vormden de eerste gemeenschap in de beweging die Jezus opriep.
Op die avond is de gemeenschap niet compleet en hun getuigenis niet volledig.
Thomas hád er moeten zijn, maar hij is er niet. Waarom hij er niet is weten we niet.
Zou het niet een diepere bedoeling kunnen hebben dat Thomas afwezig is, even afstand neemt van zijn medebroeders apostelen?
Juist door er niet te zijn kan Thomas nu aan hen kritische vragen stellen! Vanwege die kritische twijfel wordt hij 'de ongelovige Thomas' genoemd.
Daarin klinkt voor velen iets van afkeuring door. “Doe niet zo flauw. Geloof het toch!”
Anderen herkennen zich in hem : “Die kritische Thomas is een van ons”.
Zijn ongeloof voor zomaar een bewering “Wij hebbende Heer gezien”, wekt ook bewondering. Zijn ongeloof is geen gebrek aan geloof in Jezus.
Zijn ongeloof betreft de kritiekloze vreugde van de anderen.
Juist omdat hij zo intens geloofde in Jezus, op Hem zijn vertrouwen stelde, zoveel van Hem hield dat hij bereid was met Jezus te sterven... daarom heeft
Thomas het er moeilijk mee als er zo gemakkelijk “Alleluia, Jezus leeft”, geroepen wordt.
Jezus is toch een smadelijke dood gestorven; ze hebben hem allemaal - ja ook Thomas zelf - hem in de steek gelaten.
De vrouwen hebben hem in een graf gelegd en iedereen is teruggegaan naar huis. Daar zitten ze als bange wezels bij elkaar.
Wat de joodse leiders Jezus hebben aangedaan, zouden ze dat ook hen niet kunnen aandoen? Leerling van Jezus zijn is en blijft gevaarlijk.
Thomas weet van het gevaar en Hij weet van het kruis van Jezus:
“Als de Heer zich te zien geeft dan wil ik zijn wonden kunnen betasten, mijn hand in zijn doorboorde hartstreek leggen.
Dan zal ik Hem geloven. Voor die Heer heb ik mijn leven over”.
Vraagt Thomas te veel? Had hij niet beter met de anderen in de vreugde kunnen delen? Thomas tast het geloven van de anderen af.
Weet je zeker dat de Heer die jullie zagen, ook de Gekruisigde is? De vreugde van Pasen mag het verdriet om Goede Vrijdag niet verdringen!
Die Thomas ontnuchtert de andere apostelen.
Door hem gaan ze zichzelf ook vragen stellen. Thomas vraagt het ook aan ons:
“Geloof je wat je staat te zingen?” Geloven betekent voor Thomas niet 'voor waar aannemen”,
maar “je overgeven en toevertrouwen aan iemand die voortaan jouw leven bepaalt”. Is dat ook voor ons de betekenis van geloven?
Acht dagen later zijn de twaalf compleet bijeen. Thomas is er ook. Ook deze dag verschijnt de Heer in hun midden. Jezus nodigt Thomas uit:
“betast mijn wonden, leg je hand in mijn hartstreek. Wees niet langer ongelovig, maar gelovig”.
Thomas roept uit: “Mijn Heer en mijn God”. “Ik geef mij aan u gewonnen. Ik geloof.”
Deze kortste geloofsbelijdenis is het fundament van elke andere getuigenis.
Door deze woorden wordt het getuigenis van de twaalf volledig.
Nu de Gekruisigde en de Verrezene één zijn, wordt het geloofwaardig en betrouwbaar dat God in Jezus zijn Leven gevende Tegenwoordigheid schenkt.
Paus Gregorius de Grote zei - eind zesde eeuw - in een preek: “Het ongeloof van de apostel Thomas is voor ons van groter nut dan het geloof van de andere apostelen.” Thomas wordt als twijfelende en tastend zoekende gelovige de eerste die door Jezus gebracht wordt tot het geloof in de verrijzenis: “Mijn Heer en mijn God.”
Er staat niet dat Thomas op Jezus toeloopt en hem aanraakt. Thomas raakt Jezus niet aan als zou Jezus een uit de dood teruggekeerd lichaam hebben. Zo iets als een levend lijk. De aardse Jezus laat zich op een heel nieuwe manier ontmoeten. Hij is ook geen geest, geen denkbeeld in de hoofden en de harten van de apostelen zoals zij misschien voor de eerste keer de Heer zagen.
Thomas is de eerste die inziet dat Jezus is op een volstrekt nieuwe wijze aanwezig: een mens in wie Gods liefde, licht en warmte zichtbaar, tastbaar en ervaarvaar wordt.
Paus Gregorius zegt heel mooi : “Terwijl Thomas een echt mens aanschouwt, verkondigt hij met luide stem de God die hij niet kon zien.”
Wij kunnen God nooit zien; wij zullen ook de Gekruisigde en de Verrezene nooit zien.
Toch kunnen wij Jezus in zijn tegenwoordigheid ontmoeten.
Waar licht, warmte, liefde doorbreekt, waar mensen toekomst zien en perspectief hebben op een goed en gezond en gaaf leven, daar is God aanwezig.
Maar tegelijkertijd moeten we ook zeggen: het kan pas licht worden wanneer wij duisternis verdrijven;
het wordt pas warm als we de koude en de kilte van alles wat dodelijk is uit het leven wegdoen; het leven kan pas bloeien als we leed en verdriet uit onze wereld bannen.
Geen Pasen zonder Goede Vrijdag; geen Verrezen Christus zonder dood aan het kruis.
Dat is de realiteit van het geloof : waar wij in Jezus' geest streven naar waarachtige menselijkheid , daar verschijnt het goddelijke in ons midden.
Maar deze nieuwe menselijkheid moet altijd gewonnen worden op onze oude onmenselijkheid en middelmatigheid.
Waar in Jezus' Naam leed en verdriet effectief bestreden worden kunnen ook wij zeggen: “Mijn Heer en mijn God. U bent in ons midden opgestaan”.
De vraag blijft: gelooft u dit zelf ook ?