Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

ALS JE VAN IEMAND HOUDT

De Duitse Protestantse theoloog Dietrich Bonhoeffer, die in verzet kwam tegen Hitler, kwam om in een Duits concentratiekamp, vlak voor de bevrijding, en wel op 9 april 1945. De bommenwerpers van de geallieerden vlogen ook over het concentratiekamp. Paniek alom. Maar ze wisten dat Bonhoeffer dominee was en ze vroegen hem voor te gaan in gebed. Bonhoeffer keek uit het raam en zei: “Het duurt hoogstens tien minuten.” Hij wist dat je van de angst van mensen geen gebruik moet maken om mensen naar God te brengen. Hij heeft in die 39 jaar dat hij leefde indrukwekkende stukken geschreven. Onder andere over de band tussen liefde en dood.

Als je van iemand houdt
en je bent door de dood van elkaar gescheiden,
dan is er op de wereld niets en niemand,
die de leegte van de afwezigheid kan vullen.
Probeer het maar niet, want het zal je nooit lukken.
Aanvaard liever het gemis dat je is overkomen.
Dat klinkt hard, maar het is ook een grote troost,
want zolang de leegte werkelijk leeg blijft,
blijf je daardoor met elkaar verbonden.

Zeg niet: “God zal de leegte vullen”,
want - geloof me - dat doet Hij niet.
Integendeel: Hij houdt de leegte leeg
en helpt ons om zo de vroegere gemeenschap
met elkaar te bewaren, zij het ook in pijn.
Hoe mooier en rijker de herinneringen,
des te moeilijker is het afscheid.
Maar dankbaarheid zal de pijn der herinnering
veranderen in stille vreugde.

De mooie dingen van vroeger
zijn geen doorn in het vlees,
maar een kostbaar geschenk,
dat je met je mee draagt.
Zorg dat je niet altijd
blijft graven in je herinneringen,
maar doe dat van tijd tot tijd.
Ook een kostbaar geschenk bekijk je niet aldoor,
maar alleen op bijzondere ogenblikken.
Buiten die ogenblikken is het
een verborgen schat, een veilig bezit.
Dus, droog je tranen en huil niet,
Als je van me houdt.”

DAGEN VAN NA-BESTAAN

Deze week was het druk op het kerkhof. Vaak ook ouders met kinderen en kleinkinderen. De graven werden opgeknapt. Er werden bloemen neergelegd en lichtjes geplaatst. Waarom doen we dat eigenlijk? Is het enkel gewoonte? Doen we dat, omdat ánderen niet zeggen: 'Wat ziet dát graf er uit!' Of is het een laatste poging onze geliefde doden niet prijs te geven aan de vergetelheid? Zoals we met foto's doen die we al of niet ingelijst aan de wand hebben hangen. Wat drijft de levende naar de doden? Sinds Allerzielen vorig jaar zijn er weer velen van ons heengegaan. Ieder van ons heeft afscheid moeten nemen. Van een partner, van een vader, een moeder, zus, broer, kind, vriend of vriendin.

Bij het noemen van hun namen komt een mens weer tot leven, zien wij iemand voor ons, met huid en haar. Dan zien wij het gezicht van een man, een vrouw, een kind. Vanmiddag noemen wij ook hun namen, roepen wij hen, alsof we tegen ze zouden willen zeggen: wij zijn jullie niet vergeten! Zelfs niet als je ons al lang geleden hebt moeten verlaten. Wij noemen jullie namen, omdat wij jullie niet willen vergeten wie jullie voor ons waren en wat wij aan jullie te danken hebben...

Het noemen van hun naam kan ons ook weer verdrietig maken. Want we hebben het over mensen, die we goed hebben gekend, met wie je kon praten, die je aan kon raken, met wie je misschien een intiem stuk van je leven deelde. Maar dat verdriet is ook goed, want het is de enige brug die ons met onze doden verbindt. Het noemen van hun naam maakt ook onze kwetsbaarheid zichtbaar, want je wordt je bewust van je eigen sterfelijkheid. Want als zij konden sterven, waarom wij niet?

Op Allerzielen, 2 november, komen veel herinneringen weer tot leven, worden verhalen verteld: weet je nog hoe ze wat en wat hij zei? Weet je nog? In onze verhalen en herinneringen komen ze opnieuw tot leven: door het leggen van levende bloemen, door het aansteken van kaarsen, door het noemen van hun namen. Over hen hebben wij als pastores gesproken in vaak drukbezochte afscheidsvieringen. Hopelijk in bemoedigende woorden, want over de doden niets dan goeds!

Maar als de tranen gedroogd zijn, de kist bedekt met zand of prijsgegeven aan het verzengende vuur, als de bloemen verwelkt zijn op het graf of bij de urnen, als de laatste bezoeker weg is en iedereen weer terug is in zijn eigen wereld, dan zijn er zoveel wonden die geslagen zijn en een pijn die blijft... Want doodgaan doe je op een gegeven moment, maar hoe vind je als nabestaande de weg naar het leven terug? De dood van een mens die je lief is, schopt je leven danig in de war.

Waar zijn ze gebleven onze lieve doden? Het antwoord komt langzaam, waar mensen gelouterd zijn, de pijn voorbij, de tranen gedroogd, de moed hervonden. Het groeit waar wij elkaar verhalen vertellen, ter bemoediging, ter herinnering. Zoals het vergaan is met onze lieve doden, zo zal het ook ons vergaan. Ooit zal op een keer onze eigen naam genoemd worden met Allerzielen. De dood is daarmee de grootste verminking die wij in het leven kunnen oplopen. Maar als je je daar niet bij neerlegt is het wonder nog groter.

Jezus zegt: 'Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven.' Zo valt het licht van de verrijzenis - zelfs midden in de nacht - op onze doden.
Voor hen is de dood een kleedkamer, waarin de sterfelijke mens wordt afgelegd om zich te bekleden met onsterfelijkheid. Zoveel overledenen, zoveel mensen uit onze omgeving. Mensen, verweg en dichtbij.

En de grote menigte dan, de naamlozen ongeteld? Waar zijn ze: de kinderen van Auschwitz, vrouwen weggeworpen als oud vuil, mannen gevallen in een oorlog zonder zin? Waar zijn onze dierbaren: verdwenen zonder groet, toevertrouwd aan de aarde, weggegeven aan de wind? Maar God kent hun namen. En als je dat niet kunt geloven: spel dan de naam van je lieve dode maar, letter voor letter, aandachtig. Steek een kaars voor hem of haar op, of zwijg samen en laat je tranen gaan. De dood van een geliefde schopt je leven danig in de war, is vaak het begin van een lange nachtmerrie. Soms zou je het willen uitschreeuwen van verdriet. Soms word je 's morgens wakker en hoop je dat alles niet meer is dan een bange droom. Maar wat blijft is de herinnering die vervaagt, mensen begraven in Gods aarde, as en stof, weggewaaid op de wind.

Laatst zei iemand tegen me: "Eigenlijk is nabestaan veel moeilijker dan doodgaan". Wat is dat vaak waar! Het leven wijkt, hoe je ook probeert om dat vast te houden. Zelfs je hoofdkussen en de rand van je ledikant moet je op het laatste moment loslaten. Sterven is vaak een kwestie van een aantal weken, soms een enkele dag, soms een enkel moment. Rouwen duurt maanden, zo niet jaren.

Doodgaan gebeurt op een gegeven moment. Maar hoe vind je de weg het leven terug? Dat gebeurt niet in één enkel ogenblik. Daar moet je voor vechten - vaak wanhopig - je moet er in groeien. Je wordt, als je rouwt om een huisgenoot, gedwongen voortaan een bord minder op tafel te zetten. Je kunt je geliefde niet meer aanspreken. De leegte wordt niet automatisch opgevuld. Je kunt pas - na een lange tijd en met tranen in je ogen - langzamerhand ervaren dat er een brug van liefde hangt tussen levenden en de doden. Niet alleen de stervende neemt afscheid - soms zelfs zonder groet - de nabestaanden doen dat ook.

Het woord "nabestaanden" is eigenlijk niet helemaal terecht: zij bestaan niet meer zoals ervoor. Zij verliezen een deel van de zin van hun bestaan. Het is goed om mensen te helpen sterven, maar evengoed mensen te helpen nabestaan. Dat wil zeggen: weer helpen om het leven te zoeken. Nabestaan is inderdaad soms moeilijker dan doodgaan! Misschien kunnen, op onze beste ogenblikken, we op de puinhopen van ons bestaan toch de woorden van psalm 23 meestamelen: "Mijn Herder is de Heer. Het zal mij nooit aan iets ontbreken. Al moet ik het duister in van de dood, U bent toch bij me. Onder uw hoede durf ik het aan..."


© Pater Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken H.Augustinus
Amsterdam/Amstelveen